De neushoorn dankt zijn naam aan de een of twee horens, die hij op zijn neus draagt. Het dier is groot, heeft een dikke huid en draagt bijna geen haar hoewel het tot de groep der zoogdieren behoort.
De neushoorn heeft opvallend kleine ogen; zijn gezichtsvermogen is erg slecht maar dat gebrek wordt gecompenseerd door zijn bijzonder scherpe gehooren reukorganen.De neushoorn leeft in Afrika, in het zuidelijk gedeelte van Azië en in het oostelijk gedeelte van India. De Indische neushoorns zijn héél zeldzaam; ze dragen slechts één hoorn en hebben dikke huidplooien op hun rug. De hoorn van dit dier is door de Chinezen eeuwenlang gebruikt voor het vervaardigen van geneesmiddelen. In onze dierentuinen komen meestal de afrikaanse puntlipneushoorns voor.
De grootste neushoornsoort is de zg. ‘witte neushoorn’ uit Afrika, die twee horens draagt. Wat de landdieren betreft, wordt hij in grootte slechts overtroffen door de olifant en het nijlpaard. De witte neushoorn is niet écht wit doch grijs van kleur; hij maakt op afstand slechts een witte indruk door de opgedroogde modder, die vaak aan zijn lichaam zit vastgekoekt. Het dier baadt zich namelijk regelmatig in de modder om zich te bevrijden van muggen en andere insekten. De witte neushoorn wordt meestal begeleid door enkele vogels; het schijnt, dat deze gevleugelde wachters de kolos waarschuwen voor naderend gevaar.
Als een neushoorn gestoord wordt, gaat hij er meestal in snelle draf vandoor. Het dier wordt echter zeer gevaarlijk als het in het nauw wordt gedreven. Met gebogen kop en dreigend vooruitgestoken horens onderneemt het dan een verrassend snelle, niet te stuiten stormloop op de vijand.