In de dagen van de voorhistorische holenmens leek het er weinig op, dat de mens overlevingskansen had. In grootte,snelheid, reukvermogen en kracht kon hij immers niet wedijveren met zijn dierlijke vijanden zoals de holenbeer en de sabeltijger.
Toch gelukte het de mens zich in een vijandige wereld te handhaven. Sterker nog: hij slaagde er in zeer korte tijd in de heerser van de aarde te worden. Dat succes heeft hij te danken aan twee dingen: aan zijn verstand, dat het instinkt van het dier verre overtreft en aan zijn .... handen. Met zijn verstand was de mens in staat wapens te bedenken om zijn sterkere vijanden te verslaan; met zijn verstand ontwierp hij werktuigen en machines. Met zijn handen was hij in staat de produkten van zijn denkwerk te vervaardigen en ze daarna te gebruiken.
Veel dieren gebruiken van tijd tot tijd hun voorpoten eveneens als een soort handen.
Eekhoorns houden met hun voorpoten noten vast om ze op te eten; kangoeroes kunnen zó gedresseerd worden, dat ze een boksmatch kunnen imiteren; jonge katten gebruiken hun voorpoten als ze met een kluwen garen spelen en apen hebben zelfs vier ‘handen’, die veel op de onze lijken. Maar geen van deze dieren is in staat zijn handen zo efficiënt te gebruiken als de mens.
Dank zij de duim kan onze hand iets vasthouden.
Elke hand heeft vier vingers en een duim. Vooral die duim is belangrijk. Hij kan bewogen worden in de tegenovergestelde richting als de vingers en helpt ons op die manier iets stevig vast te pakken. Talloze kleine spieren zorgen voor de bewegingen van duim en vingers. Juist die spieren maken het ons mogelijk bezigheden als naaien, schrijven en pianospelen te verrichten. Met de uiteinden van onze vingers kunnen we vaststellen of iets heet is of koud, ruw of glad, hard of zacht. Onze vingertoppen zijn namelijk erg gevoelig - wat onplezierig zou zijn als ze niet door nagels beschermd werden.