In het Nederlands spraakgebruik is het reeds lang een gewoonte geworden om het woord ‘Engeland’ te noemen als we eigenlijk ‘Groot-Brittannië’ bedoelen. Engeland is namelijk slechts een deel (zij het het grootste deel) van het land, dat geregeerd wordt door koningin Elisabeth II.
De andere delen van Groot-Britannië zijn Schotland in het noorden en Wales in het zuid-westen. Noord-Ierland heeft de status van een dominion en behoort dus niet onmiddellijk tot Groot-Brittannië. Verder behoren tot Groot-Brittannië nog de zg. ‘Britse Eilanden’: de Orkaden, de Shetland-eilanden, de Hebriden, het eiland Man, de Scilly-eilanden, het eiland Wight, het eiland Anglesey en de Kanaaleilanden Jersey, Guernesey, Alderney, Sercq en enkele kleinere eilandjes. Van de Britse Eilanden zijn er verscheidene, die een zekere mate van onafhankelijkheid genieten.Een groot deel van de Engelse welvaart is te danken aan zijn Industrie.
De ‘naamsverwarring’ tussen Engeland en Groot-Brittannië is grotendeels te wijten aan het feit, dat Engeland in de jongere geschiedenis een dominerende rol heeft gespeeld boven de andere delen van het land. Hetgeen hieronder behandeld wordt heeft dan ook voornamelijk betrekking op Engeland; Schotland, Wales en Noord-Ierland worden in afzonderlijke artikelen behandeld.
Groot-Brittannië is eigenlijk één groot eiland onder de kust van West-Europa. Het wordt van het vasteland gescheiden door de Noordzee, die zich in het zuidoosten vernauwt tot het Nauw van Calais of zoals de Engelsen het noemen: straat van Dover. Hier bedraagt de afstand tussen Groot-Brittannië en Frankrijk slechts goed 40 kilometer: een afstand, die waarschijnlijk in de toekomst ‘overbrugd’ zal worden door een tunnel. Aan de ene kant is de nabijheid van het grote, Europese vasteland altijd van gunstige invloed geweest op de economische ontwikkeling van Groot-Brittannië en van de talrijke voormalige koloniën, waarmee het in het Britse Gemenebest verenigd is. Anderzijds is het al eeuwenlang zo geweest, dat Groot-Brittannië bijna ‘voor het grijpen’ lag voor de verschillende ‘wereldveroveraars’, die in de loop van de geschiedenis in Europa op het toneel verschenen zijn. Merkwaardig genoeg echter is zélfs in het nabije verleden (Duitsland; Tweede Wereldoorlog) het smalle Nauw van Calais voldoende geweest om Groot-Brittannië tegen een invasie van de vijand te beschermen.
Iets, dat natuurlijk voornamelijk te danken is aan de superioriteit van de beroemde Britse vloot. Groot-Brittannië heeft op het ogenblik bijna 53.000.000 inwoners, waarvan er bijna 44 miljoen in Engeland wonen, ruim 5 miljoen in Schotland, ruim 2 miljoen in Wales, bijna 1.500.000 in Noord-Ierland en de rest verspreid over de Britse Eilanden. Van die 53.000.000 wonen, vooral op het Engelse ‘vasteland’ (Engeland, Wales en Schotland) de meeste Britten in een stad. De hoofdstad Londen heeft alleen al ruim 8 miljoen inwoners, waarmee het, op New York na, de grootste stad van de wereld is. Verder telt Groot-Brittannië een vijftigtal steden met meer dan 100.000 inwoners.
Hoe afgelegen men in Groot-Brittannië ook woont: men is er nooit heel ver van de zee verwijderd. Groot-Brittannië is een land, dat altijd nauw verbonden is geweest met het water. Het heeft een van de grootste vloten van de wereld; op zijn kusten liggen verscheidene uitstekende havensteden en de visserij in de rijke wateren onder de kust is altijd een belangrijke pijler geweest in de Britse economie. Beroemd zijn ook de Britse scheepsbouwindustrie en de Britse koopvaardij, die de koopvaardijvlag van het land naar alle uithoeken van de wereld heeft gebracht. Groot-Brittannië is rijk aan steenkool; zo rijk in elk geval, dat er voldoende brandstof is om de duizenden fabrieken in bedrijf te houden en bovendien nog te kunnen exporteren. Slechter is het gesteld met de landbouw en de ‘veeteelt. Beide takken van agrarische nijverheid floreren uitstekend - maar ze leveren niet voldoende op om 53 miljoen Britten in leven te houden.
Al jaren lang heeft Groot-Brittannië daarom de produkten van zijn industrie uitgevoerd om levensmiddelen in alle mogelijke vormen en kwaliteiten te kunnen invoeren. De Britse handel is voor een goed deel gericht op de leden van het Britse Gemenebest. De laatste jaren gaan er in het land stemmen op om hier verandering in te brengen. Vandaar dan ook dat Engeland tot de EEG wilde toetreden. Tot en met de Tweede Wereldoorlog heeft Groot-Brittannië, dank zij vooral haar vloot en haar bezit aan koloniën in alle delen van de wereld, een beslissende rol gespeeld in de
wereldpolitiek. Er zijn tekenen die erop wijzen, dat die vooraanstaande plaats van het land bezig is te verzwakken. Behalve aan de opkomst van de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie is dat natuurlijk vooral te wijten aan het verlies van het koloniale rijk van de Britten. Het Gemenebest tussen Groot-Brittannië en de nu zelfstandig geworden koloniën is niet zo’n sterk geheel als het oude ‘Empire’. Dat neemt echter niet weg, dat Groot-Brittannië nog altijd tot de machtigste landen van de wereld behoort en de lieflijkheid van haar schilderachtig platteland combineert met de nog altijd geduchte macht van de vloot en van een luchtmacht, die uitgerust is met atoomwapens.
Engeland is de bakermat van de Europese democratie. In eeuwen waarin er overal elders van grondwetten en grondrechten nog geen sprake was, bestonden dergelijke wetten al in Engeland.