De noordelijkste provincie van Nederland is de laatste jaren vooral ter sprake gekomen door de reusachtige Nederlandse aardgasvoorraden, die hier zijn aangeboord. Behalve dat deze aardgasreserves voor heel Nederland van betekenis zijn en daarenboven ten goede komen aan verscheidene Europese landen, zijn ze ook voor de provincie Groningen van zeer grote betekenis.
Met Friesland was Groningen immers een streek, die na de laatste wereldoorlog in toenemende mate ontvolkt raakte. De grote landbouwgebieden op de Groningse klei konden steeds minder arbeiders gebruiken en er was onvoldoende industrie om die vrijgekomen werkkrachten op te vangen. Als gevolg daarvan trokken talrijke Groningers naar het westen of het zuiden van het land om daar een bestaan te zoeken.De overheid heeft geprobeerd aan die ontwikkeling een einde te maken door in verscheidene Groningse plaatsen de industrialisatie te bevorderen. De aardgasvondsten zullen dit proces zeker versnellen.
Talrijke industrieën uit binnen- en buitenland bleken plotseling interesse te hebben in een vestiging in Groningen. Een sprekend voorbeeld hiervan is het stadje Delfzijl aan de Eems. Voor de oorlog was Delfzijl niet meer dan een centrum voor de landbouwende omgeving en een thuishaven voor een aantal Groningse kustvaarders. De laatste jaren echter groeit de stad uit tot een industrieel centrum van grote betekenis, waarin vooral de chemische industrie een belangrijke plaats inneemt. Andere, nog betrekkelijk nieuwe industriecentra in deze van oorsprong agrarische provincie zijn Appingedam, Veendam, Winschoten en Hoogezand-Sappemeer, terwijl ook de hoofdstad Groningen een belangrijke industrie gekregen heeft.
Een groot gedeelte van de provincie Groningen bestaat uit vruchtbare zeeklei of uit klei, die vermengd is met zand. De landbouw heeft daarom nog steeds een zeer belangrijke plaats in de provinciale economie. In Groningen werken voornamelijk ‘grote’ boeren, die over uitgestrekte landerijen beschikken en in riante, moderne boerderijen wonen. De voornaamste produkten van de Groningse landbouw zijn tarwe, gerst, haver en vlas en op de veengronden aardappelen. Die landbouwprodukten hebben weer geleid tot een niet onbelangrijke industrie, die o.m. aardappelmeel, textiel (uit vlas) en oliën produceert. Een andere, belangrijke tak van bedrijvigheid is de kustvaart.
Een groot deel van de Nederlandse kustvaarders is afkomstig uit de provincie Groningen; Groningse zeelui bevaren een uitgestrekt gebied, dat van Afrika tot Finland reikt. Die kustvaart (en de eveneens belangrijke binnenvaart) worden bediend door een belangrijke scheepsbouwindustrie, die voornamelijk in het Groningse binnenland gevestigd is. Verder heeft Groningen nogal wat veeteelt (met als nevenprodukten melk, boter en kaas); worden er paarden gefokt en is er een mode-industrie ontstaan (met name herenmode), die in het land een leidende rol speelt.
De hoofdstad Groningen is de enige grote stad in de provincie; het Groningse platteland is dan ook helemaal op de hoofdstad gericht, iets wat o.m. blijkt uit het wegen-, kanalen- en spoorlijnennet van de provincie. Groningen heeft een eigen universiteit, die in 1614 werd gesticht en die vooral in de jaren na de laatste wereldoorlog internationaal bekend raakte door haar medisch speurwerk. Een van de bekendste gebouwen van de stad is de Martinikerk, die in 1477 werd gebouwd. Tot de industrieprodukten van de stad Groningen behoren textiel, suiker, boeken, bier, tabak en piano’s. De provincie Groningen heeft ruim 500.000 inwoners.