Natuurlijk verwacht niemand een noteboom in zijn tuin als hij een aardappel heeft geplant. En er is niemand zo dwaas om uit een kippeëi een adelaar te verwachten.
Maar desondanks blijft het een interessante vraag waarom jonge planten en dieren altijd zo sprekend lijken op hun ouders! Het antwoord op die vraag is, dat elk levend wezen heel veel eigenschappen erft van zijn voorouders: de manier van lopen, de kleur, de grootte, de wijze van eten en van voedsel verzamelen. Een jong konijn bijvoorbeeld hoeft geen cursus te volgen in het graven van een hol; het erft die bekwaamheid domweg van zijn voorouders. Erfelijke eigenschappen van planten en dieren worden overgedragen door microscopisch kleine stoffelijke eenheden, die ‘genen’ genoemd worden. Genen vormen een onderdeel van de cellen, waaruit alle levende wezens zijn opgebouwd. Als een nieuwe boomtak sprekend lijkt op de tak, waaruit hij te voorschijn komt, ligt de oorzaak daarvan in het feit, dat beide takken dezelfde genen dragen.De meeste planten en dieren hebben twee ouders: een vader en een moeder. Jonge planten en dieren krijgen hun genen van beide ouders; zij erven hun eigenschappen dus van hun vader en van hun moeder.
Geleerden, die de erfelijkheid bestuderen, hebben talloze proeven genomen met het kruisen van planten en dieren. De eerste, die zich systematisch met zulke proeven bezighield, was de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel. Hij bestudeerde de erfelijkheid door te experimenteren met planten uit de kloostertuin. Tenslotte had hij zoveel materiaal verzameld, dat hij verscheidene erfelijkheidswetten kon uitwerken. Deze wetten staan sindsdien bekend als de ‘Wetten van Mendel’. De tekening hierboven laat zien wat er verwacht kan worden als een wit en langharig Guinees biggetje wordt gekruist met een kortharige en zwarte soortgenoot.
Hun jongen zullen zwart en langharig zijn. Ze kregen de genen voor een gladde, zwarte vacht van de ene ouder; die voor een witte, langharige pels van de andere. De genen voor de zwarte en de langharige pels bleken echter sterker dan de andere, dominant, zoals men zegt. De jonge dieren geven echter de genen voor een kortharige, witte vacht weer door aan sommige van hun jongen. Zodoende zien we in de tweede generatie - die uit 2 zwarte, langharige ouders voortgekomen is - toch plotseling weer, naast de zwart-langharige, weer wit-langharige en zwart-kortharige vormen optreden. Bovendien komen nu naast de 2 grootoudervormen ook nog dieren op, die wit-kortharig zijn.
In sommige gevallen zijn de genen van beide ouders even sterk. Dan krijgen een witte en een zwarte kat grijze jongen: een combinatie van de kleuren van hun ouders. Kennis van de erfelijkheid heeft biologen in staat gesteld planten en dieren te kweken, die de mens van meer nut zijn dan hun ouders waren. Zo is men er in Amerika bijvoorbeeld in geslaagd kippen te fokken, die bijna geheel uit wit, smakelijk vlees bestaan. Elders is het gelukt een graansoort te doen ontstaan met grotere korrels van een betere kwaliteit dan alle vroegere graansoorten. Het komt af en toe voor, dat er plotseling een plant of een dier ontstaat, met een of meer geheel nieuwe eigenschappen.
Zulke onverwachte veranderingen noemen we ‘mutaties’. Deze mutaties zijn het gevolg van een plotselinge verandering in het karakter van een of meer genen. Meestal is het zo, dat mutanten minder goede eigenschappen hebben dan de ouders. Maar een enkele keer komt ook het tegenovergestelde voor. Geleerden uit alle delen van de wereld doen tegenwoordig hun uiterste best om te ontdekken, hoe ze veranderingen in de genen kunnen veroorzaken, die planten en dieren veranderen in een soort met betere kwaliteiten dan de ouders. Een van de middelen, die ze bij deze proeven gebruiken, is de radio-activiteit.
Van deze straling is reeds lang bekend, dat ze grote veranderingen kan veroorzaken in de eigenschappen van genen. Erfelijkheid is voor de mens van evenveel betekenis als voor planten en dieren. Het onderzoek naar de erfelijkheid bij de mens wordt bemoeilijkt, doordat het in het algemeen onmogelijk is om opzettelijke proeven met mensen te nemen. Toch heeft men langs andere wegen veel materiaal verzameld waardoor de wetenschap een inzicht krijgt in dit vraagstuk. Zo heeft men reeds lang ontdekt, dat de zoon van een sterrekundige nooit de kennis van zijn vader kan erven maar wel het heldere verstand om op zijn beurt een knap geleerde te worden. Hetzelfde is het geval met een vakman.
De zoon van een metselaar zal van zijn vader nooit de bekwaamheid erven, waarmee deze geleerd heeft rondbogen te bouwen. Wél kan hij zijn vaders stevige knuisten erven en het plezier om met eigen handen iets te maken. Ook met ziekten is dat zo: een kind zal van zijn zieke moeder nooit tuberculose erven - wel echter de geringe weerstand tegen tuberculosebacillen.