Op zonnige zomerochtenden is het gras in velden en bossen vaak bedekt met kleine, glinsterende waterdruppels, die ‘dauw’ genoemd worden. Ze schitteren als juwelen, omdat de zon er in weerkaatst; na enkele uren is hun tere schoonheid echter verdwenen.
Hoewel dauwdruppels op regendruppels lijken, komen ze niet uit de hemel vallen. Ze ontstaan op de plaats, waar ze gevonden worden; hun ‘geboorte’ is het gevolg van het feit, dat waterdamp uit de lucht neerslaat in de vorm van waterdruppels zodra het in contact komt met iets kouds. Op dat moment koelt de lucht namelijk af - en koude lucht kan niet zoveel waterdamp vasthouden als warme.Op dat principe zijn ook verschijnselen gebaseerd als het ‘beslaan’ van ruiten en van glazen koud bier of limonade in de zomer. Dauw ontstaat vaker tijdens goed dan tijdens slecht weer. In heldere nachten koelt de bodem namelijk sneller af dan in bewolkte nachten, omdat wolken dienst doen als een reusachtige deken en daardoor de aarde warm houden. Als de zon de lucht na zo’n heldere nacht verwarmt, blijven gras, bloemen en spinnewebben nog een tijdlang koud. En in die tijd slaat de waterdamp uit de lucht in de vorm van dauwdruppels neer.
Ook wind voorkomt vaak, dat er dauw ontstaat. In een winderige nacht is de lucht namelijk altijd in beweging; ze blijft niet lang genoeg op een plaats om kans te krijgen dauwdruppels af te zetten.
Als de zon ’s morgens lang genoeg blijft schijnen worden ook het gras en de bloemen warm. De dauw verdampt dan weer tot waterdamp . . . om heel vaak de volgende nacht opnieuw in de vorm van dauw neer te slaan.