Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Verlichting

betekenis & definitie

(Aufklärung). rationalistische stroming in het Europese geestesleven der achttiende eeuw. De Verlichting wendde zich van de kerk af. verzette zich tegen het bovennatuurlijke en toetste godsdienst, zedeleer en staatkunde aan de rede (rationalisme).

Uitgaande van Engeland (Locke) verbreidden de ideeën der Verlichting zich over Frankrijk en Duitsland. In Duitsland was Leibniz (1646-1716) de baanbreker van deze richting. Vele aanhangers der Verlichting waren deïsten, d.w.z. ze meenden, dat God wel de inbeweging-steller van het universum was, maar niet de onderhouder, daar alle gebeuren uitsluitend aan de natuurwetten onderworpen is. waar tegenover ook God machteloos is. De atheïsten gingen verder en ontkenden het bestaan van God. Het oude openbaringsgeloof maakte plaats voor een redelijk geloof, de christelijke moraal voor een redelijke moraal en het overgeleverde recht voor een redelijk recht. Richtsnoer van de mens waren niet meer de eeuwige goddelijke ordonnantiën buiten de mens. maar de rede in de mens.

De Verlichting, ook wel de 2e Renaissance genoemd, wordt voorts gekenmerkt door verdraagzaamheid en streven naar vrijheid; zij is kosmopolitisch, blijmoedig-hoopvol, leeft in de werkelijkheid, verwacht alles van de cultuur, heeft slechts oog voor de natuur voorzover deze ons kan leren. Behalve tegen de kerk richtte de kritiek zich ook tegen de staat, zo b.v. in Frankrijk Montesquieu, die in zijn De l’esprit des lois in navolging van Locke de driedeling van de staatsmacht {trias politica) bepleitte: een koning met uitvoerende, een volksvertegenwoordiging met wetgevende en een onafhankelijke onafzetbare rechterlijke macht. Voltaire keerde zich fel tegen de onverdraagzaamheid en Rousseau verdedigde in zijn Du Contrat Social de volkssoevereiniteit, d.w.z. de koning regeert niet bij de gratie Gods, maar als gemachtigde van het volk. Deze denkbeelden vonden ook weerklank in Nederland. Zo meende een deel van de regenten, dat de stadhouder zich met de uitvoerende macht tevreden moest stellen, terwijl bij de democraten (→ Patriotten) de idee van de volkssoevereiniteit ingang vond. Vele vorsten en staatslieden hingen de ideeën der Verlichting aan, althans voorzover deze het staatsgezag niet aantastten (→ Verlicht despotisme).

In de tweede helft van de 18e eeuw werd het accent van de rede verlegd naar het gevoel. Zo behoort Rousseau (o.a. met zijn Emile, waarin de opvoeding van de natuurlijke mens bepleit wordt) reeds voor een deel tot de → romantiek.Litt. E.Cassirer. Die Philosophie der Aufklärung (1932); P.Hazard. La pensée europëenne au 18me siècle (3 dln. 1946): R.Harris. Absolutism and Enlightenment (1964); P.Gay. The Enlightenment.

An interpretation (2 dln. 1966-70-; N.Hampson. The Enlightenment (1968); H.S.Commager. The empire of reason (1978); W.W.Mijnhardt, De Ned. Verlichting: een terreinverkenning (in: Figuren en Figuraties aangeb. aan J.C.Boogman. 1980).

< >