Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Leeuwarden

betekenis & definitie

Ned. gemeente, hoofdstad van de prov. Friesland.

Ontstond uit de terpdorpen Oldehove, Nijenhove en Hoek aan de Middelzee. Nijenhove of OudLeeuwarden bezat waarschijnlijk ca. 1190 stadsrecht; werd 1435 met Hoek en Oldehove verenigd; was in de 13e en begin 14e eeuw een belangrijke haven; werd na de dichtslibbing der Middelzee het middelpunt van het omringende landbouwgebied: had te lijden van de strijd tussen → Schieringers en Vetkopers: 1507 werd de Harlinger Trekvaart gegraven; werd 1559 bisschopszetel, waaraan 1580, toen Leeuwarden definitief Staats werd, een einde kwam; behoorde tijdens de Republiek tot de acht bemuurde van de elf steden, die in de Staten van Friesland vertegenwoordigd waren: was 1584—1747 de residentie van de stadhouders uit het huis Nassau-Dietz. In de 17e en 18e eeuw oproeren tegen de patricische regenten; bolwerk der patriotten. Tussen 1820 en 40 werden de land- en waterpoorten en de wallen geslecht, waarna grote uitbreidingen mogelijk werden.LITT. W.Eckhoff, Geschiedk. beschr. van Leeuwarden van den vroegste tijd tot den jare 1846 (2 dln., 1846-47; herdr. 1967); R.Visscher. Leeuwarden van 1846 tot 1906 (1908); J.Algera. Leeuwarden door de eeuwen heen (1935); Gedenkboek Leeuwarden 1435-1935 (1935); Rondom de Oldehove, Gesch. v. Leeuwarden en Friesl., door de Leeuwarder gesch.-comm. (2e dr. 1952); H.M.Mensonides. Hist. wandeling door Leeuwarden (1957): H.W.Keikes.

Och heden ja. Het stadsleven in Leeuwarden na 1890 (3 dln. 1965-72); H.Bccm, De Joden van Leeuwarden (1974); J.R.G.Schuur, Leeuwarden voor 1435 (1979).