Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Harderwijk

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Gelderland.

Kreeg 1231 van graaf Otto II van Gelre het Zutphense stadsrecht: bezat tijdens de Middeleeuwen lakennijverheid, visrokersbedrijf, handel en scheepvaart (o.a. op Vlaanderen. Engeland, Scandinavië en de Oostzeelanden); volbercchtigde Hanzestad. In 1372 werd de Latijnse school gesticht, die 1600 tot hogeschool werd verheven (Boerhaave en Linnaeus). In de 16e eeuw begon de achteruitgang, die door een grote brand in 1503 verhaast werd. De stad is sedert 1572, behoudens een korte tijd in 1582. Staats geweest.

In 1704 vonden hier plooierij-bewegingen plaats (→ plooierij). In 1812 werd de hogeschool opgeheven; 1815 als Athenaeum hersteld, 1818 definitief opgeheven. In de 19e eeuw waren alleen de visserij en het roken van bokking van betekenis; de Ned. Handelmaatschappij had er een katoenweverij.Litt. H.Bouman, Gesch. van de vm. Geld. Hogeschool en hare Hoogleraren (2 dln. 184447); P.Berends, J.Moll en J.W.v.d.Bosch, Kroniek van Harderwijk 1231 — 1931 (1931); P.Berends. Het oud archief der gem. Harderwijk (1935); A.H.J.Prins, Bibliogr. van Harderwijk (1960); A.A.M.de Haan. het wijsgerig onderwijs aan het Gymnasium Illustre en de hogeschool te Harderwijk, 1599-1811 (1960).

< >