(Lelius) vermaard ketter, geb. te Siëna 1525 uit eene familie, die verscheidene beroemde rechtsgeleerden voortgebracht heeft, studeerde eerst de rechten, daarna theologie, begon 1546 te Vicenza de drieèenheid Gods en de godheid van Jezus te loochenen, moest dien ten gevolge vluchten (1547), bezocht Zwitserland en Duitschland, bracht drie jaren (1548—51) te Wittenberg bij Melanchtbon door, ging 1557 naar Polen, waar zijne leer ingang vond bij den biechtvader der koningin, keerde, na in Polen vele aanhangers gemaakt te hebben, naar Zwitlerland terug, deed nog verscheidene reizen, en stierf omstr. 1563 te Zurich.
(Faustus), neef van deu vorige, geb. 1539 te Siena, bekleedde van 1562 tot 1574 verschillende ambten aan het hof van Toskanen, verliet toen Italië om zijne geloofsbegrippen (de leerstellingen van den vorige) vrijer te kunnen uiten, gaf te Bazel verscheidene werken in het licht, ging 1578 naar Zevenbergen, 1579 naar Polen, waar bij een aantal gemeenten stichtte. De Unitarissen, d. i. belijders van de eeiihcijl (unilas) Gods, sloten zich nagenoeg allen aan S. aan, zoo zelfs, dat zij voortaan niet meer Unitarissen, maar naar S. Socinianen genoemd werden. Al de werken van dezen S. zijn opgenomen in »Bihliotheca fratrum polonorum” (6 din. in fol. 1656), in 't licht gegeven door zijnén kleinzoon Andreas Wissowatius.