Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jezus

betekenis & definitie

dezelfde naam als Jozua of Jesua (zie JESUS), wordt tegenw. slechts gebezigd om er den stichter van het Christendom mede aan te duiden, die als zoodanig ook even menigvuldig Jezus-Christus (of eenvoudig Christus) genoemd wordt, terwijl de Joden hem den naam van Jezus van Nazareth hebben gegeven, naar de woonplaats van Jozef den timmerman, die getrouwd was met Maria. Volgens de theologische voorstelling der bijbelsche legende is J. de tweede persoon der goddelijke Drieéenheid, de mensch geworden God en Zaligmaker der wereld, door den Heiligen Geest verwekt bij de Maagd Maria, die, aldus op eene bovennatuurlijke wijze zwanger geworden, toch niet ophield maagd te zijn; en bij het concilie te Rome (20 Nov. 1854) is de Onbevlekte ontvangenis der Heilige Maagd en Moeder Gods verheven tot een onaantastbaar leerstuk der roomsch-katholieke Kerk, waarmede overigens alle rechtzinnige (of orthodoxe) Protestanten volkomen instemmen.

In de zoogenaamde Moderne theologie, dat wil zeggen bij het vrijer denkende deel der Protestanten, is J. niets anders dan de vrucht van Maria’s vleeschelijke gemeenschap met eenen man, verwekt en ter wereld gekomen even natuurlijk als alle andere menschen, doch is hij door het verheven standpunt, waarop zijne groote verstandelijke begaafdheden eu de practisclie toepassing van zijne uitstekende deugden hem geplaatst hebben, een waarachtig toonbeeld geworden van de hoogste volmaaktheid, die de menschelijke natuur ooit bereiken kan, terwijl hij door het ijverig verkondigen van eene nieuwe zedeleer de stichter is geworden van het Christendom, even als Mozes, Mahomed, Confucius en anderen de stichters geweest zijn van verschillende godsdiensten, alleenlijk met dit onderscheid, dat het Christendom boven al die andere verreweg de zuiverste moraal bevat en verreweg de voorkeur verdient. De geschiedenis vanJ.is beschreven door de vier Evangelisten Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes, welke vier Evangeliën het voornaamste gedeelte vormen van het Nieuwe Testament.