Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Provinciën. Regeeringsdislricten

betekenis & definitie

Landen beoosten de Weser

Pruisen

(het eigenlijke) Koningsbergen.

Gumbinnen.

Dantzig.

Marienwerder.

Posen Posen.

Bromberg.

Pommeren Stettin.

Slraalsund.

Kóslin.

Brandenburg Potsdam of Berlijn.

Frankfort.

Silezië Breslau.

Liegnitz.

Oppeln.

Saksen. Maagdenburg.

Merseburg.

Erfurt.

Landen bewesten de Weser

Westfalen Munster.

Minden.

Arnsberg.

Rijnprovincie Keulen

Düsseldorf

Coblentz.

Aken

Trier.

Geschiedenis

Het eigenlijke P. (liet kustland aan de Oostzee, tusschen Pommeren en Koerland) werd, nadat het in den tijd der volksverhuizing door de gothische stammen verlaten was, door de slawische Porussen (Pruisen) in bezit genomen, die zich in bloedige oorlogen tegen de Polen verweerden, doch in de 13e eeuw, na eenen wanhopigen strijd, onderworpen werden door de Dmlsche Orde, onder het gezag van welke Orde P. een tijd lang toenam in bloei en welvaart. Doch aanhoudende oorlogen van de Duitsche orde met Polen en Litauen, verdrukking van den adel en de steden, en het zedelijk verval der orde brachten eindelijk de zaken zoo ver, dat in 1454 de adel en de steden in opstand kwamen en zich onder bescherming van Polen stelden. Bij den Thorner vrede van 1466 moesten West-Pruisen en Ermeland aan Polen afgestaan worden, en ook de 1511 gekozene grootmeester, markgraaf Aibrecbt van Brandenburg, door het rijk verlaten, was met bij machte den aandrang van Polen te wederslaan. Hij nam dus de luthersche kerkleer aan, voerde die in bet land in, trad in het huwelijk, en nam P. als een hertogdom in leen van Polen (1525). Dit P. werd 1618 geërfd door den keurvorst van Brandenburg, Johan Sigismund, waarop het met het keurvorstendom vereenigd bleef.

De eerste keurvorst van Brandenburg uit het huis Hohenzollern. FrederikI (1415—40) verwierf van Pommeren 1421 de Ukermark en van Mecklenburg de Priegnitz. Doch vóór zijnen dood deelde hij zijn land, zoodat zijn oudste

zoon (Johan) Baireuth, Frederik het keurvorstendom, Albrecht-Achilles voor zijn aandeel Ansbach, en Frederik de Vette de Altmark en de Priegnitz bekwam, die echter 1463 weder aan den keurvorst vervielen. Frederik II, bijgen.de Uzeren (1440—70) kocht Kotlbus en Peitz, alsmede de Nenmark, doch deed 1470 afstand van de regeering ten behoeve van zijnen broeder, en stierf 1471. Albrecht, bijgenaamd Achilles (1470—86) had 1464 ook Baireuth geërfd, en regeerde uit Frankenland. Zijn zoon Johan, bijgenaamd Cicero (1486—99) vestigde zijne residentie in het keurvorstendom. Zijn zoon en opvolger, Joachim 1 (1499—1535) roeide de overblijfselen der roofridders uit, en stichtte 1506 de nniversiteit te Frankfort aan de Oder; hij was een geleerd mgn, doch een hevig tegenstander van de kerkhervorming. In strijd met de regeling (Hausordnung) van 1477 schonk hij aan zijnen tweeden zoon (Joban) de Neumark en eenige heerlijkheden, die echter 1571 weder aan het keurvorstendom kwamen, dat de oudste zoon (Joachim II, 1533—71) bezeten had. Deze vorst was verkwistend en een minnaar van pracht, doch wist met beleid de hervorming door te drijven. Hij sloot 1537 eene erfverbroedering met hertog Frederik II van Liegnitz, en bekwam 1569 het medc-Ieenheersrecht over P. Zijn zoon JohanGeorge I (1571—98) verdreef de door zijnen vader teruggeroepene Joden, bood eene veilige wijkplaats aan de vluchtelingen uit de Nederlanden aan. en bracht orde en zuinigheid in het geldbeheer. Zijne opvolgers waren zijn zoon Joachim Frederik (1598 —1608) en zijn kleinzoon Johan Sigismund (1608 —19), welke laatste P. verwierf en wegens het Guliksche erfdeel tot de Gereformeerde kerk overgiug. Aan hem kwamen ook de heerlijkheden Schwedt en Vierraden, als opengevallene leenen. Zijn zoon George Wilhelm (1619—40) werkte in den Uertigjarigen oorlog voor zijn land allernadeeligst door zijn weifelen tusschen den keizer en de Zweden.

De Groote Keurvorst, Frederik Wilhelm (1640—88) wist het opperlcenheerschap van Polen af te schudden, bekwam bij den Westfaalschen vrede eene aanzienlijke vergrootiug van grondgebied, schiep eene legermacht, bracht regel in de finantiën, vestigde door inkrimping van de bevoegdheden van den adel een souverein vorstelijk gezag, en liet bij zijnen dood een goed geordend rijk na, dat 2000 vierk. mijlen groot was. Zijn zoon Frederik III (1688— 1713) verwierf het prinsdom Meurs, het graafschap Lingen, het prinsdom Neuenburg, en plaatste zich 18 Jan. 1701 te Koningsbergen de kroon op het hoofd als Frederik 1, koning van Pruisen. Zijn zoon Frederik Wilhelm I (1713—40) verwierf in de laatste jaren van den Noordschen oorlog, in den strijd tegen Zweden, Stettin en een gedeelte van Yoor-Pommeren, maakte dat de schatkist goed gevuld werd, en vormde eene degelijke armee, geevenredigd aan het aanzien van een rijk, dat aangegroeid was tot 2160 vierk. mijlen. Van de aldus voorbereide middelen maakte Frederik 11, bijgenaamd de Groote (1740—86) gebruik, om P. eene plaats te doen innemen in de rij der groote mogendheden van Europa. Door den eersten en tweeden Silezischun oorlog (1740—42 en 1744—45) en door den Zevenjarigen oorlog (1756—63) stelde hjj zich in het bezit van bijna geheel Silezië, verwierf bij de eerste deeling van Polen (1772) bijna geheel West-Pruisen, en later Oost-Friesland en een gedeelte van 't graafschap Mansfeld. Aan de eerzuch t van Jozef II stelde bij 1778 door de wapenen, en 1785 door de oprichting van den vorstenbond, de noodige

grenzen. Hij werd opgevolgd door zijnen neef Frederik Wilhelm 11 (1786—97). Deze trad in de onlusten in de Nederlanden en in den oorlog tusschen Oostenrijk en Rusland als scheidsrechter op; doch voerde den oorlog tegen de Fransche republiek met even weinig volharding als weinig gunstig gevolg. Hij verwierf 1792 de fränkische markgraafschappen, en bij de tweede en derde deeling van Polen nog omstreeks 2000 vierk. mijlen grondgebied (Zuid-P., Nienw-Oost-P. en Nieuw-Silezië). Onder zijnen zoon Frederik Wilhelm III (1797—1840) hield P. zich eerst lang neutraal, totdat het eindelijk te laat en ten ontijde tegen Frankrijk optrad (1806), en gedwongen werd bij den vrede van Tilsit (9 Juli 1807) van de helft van zijne landen afstand te doen. Aan het goed beleid, waarmede het overige deel geregeerd werd, had men het in P. te danken, dat men 1813 in staat was met kracht tegen Frankrijk op te treden; en bij den vrede van Parijs en het congres van Weenen bekwam P. een groot gedeelte van zijne verlorene landen terug, en bovendien de helft van Saksen, Posen, Dantzig, Berg, Gulik, ZweedschPommeren en schoone landen aan den Rijn, waar het in 1834 ook nog hel prinsdom Lichtenberg verwierf. Onder de voornaamste binnenlandsche maatregelen in P. behoort voorzeker de oprichting van 't üuitsche Tolverbond (1828—34); zie ZOLLVEREIN. Intiisschen bleef P. niet bevrijd van binnenlandsche beroerten, die eensdeels ontstonden door de bemoeiingen om al de protestantsche kerkgenootschappen te vereeingen tot éëne Evangelische Kerk, en anderdeels het gevolg waren van de houding van deu aartsbisschop van Keulen in zake de gemengde huwelijken, welke houding het gouvernement in de noodzakelijkheid bracht, dien prelaat door strenge maatregelen tot zijnen onderdaansplicht te brengen (zie DROSTE). Ook het revolutie-jaar 1848 bracht in P. stormen aan, welke aan Frederik Wilhelm IV (die in 1840 zijnen vader opgevolgd was op den troon) eene onrustige regeering verschaften; voor de hem aangebodene Duitsche keizerskroon (zie DUITSCHLAND, dl. 1, blz. 897) bedankte hij formeel 18 April 1849; en de zwakheid van geestvermogens, waardoor hij werd aangetast, maakte het noodzakelijk een rijksbestuurder aan te stellen, waartoe 23 Nov. 1857 Yoorlonpig en 9 Oct. 1858 definitief zijn broeder Wilhelm, prins van Pruisen, benoemd werd, die hem bij zijnen dood 2 Jan. 1861 opvolgde als koning Wilhelm I. De regeering van dezen vorst is tot dusverre voor P. inderdaad een tijdperk van nooitgekenden roem geweest. De veldtocht van 1864 door P. en Oostenrijk gezamenlijk ondernomen tegen Denemarken (zie dat art,) verrijkte de twee genoemde mogendheden met de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg, welke buit in 1865 bij het verdrag van Gaslein tusschen hen gedeeld werd. Doch het duurde niet lang, of de uitvoering van dat verdrag deed groote geschillen rijzen tusschen de twee groote duitsche mogendheden; en graaf von Bismarck, de rechterhand van Pruisen's koning, die zich sedert die dagen heeft doen kennen als de sluwste en stoutste staatsman van onzen tijd (en op wiens leven 7 Mei 1866 een moord-aanslag gedaan werd door den 22-j. zoon van den te Londen als •taalkundig uitgewekene verblijfhoudenden Karl Blind), trok van den staat van zaken zoo meesterlijk partij, dat in eenen korten veldtocht (1866) niet alleen Oostenrijk op de gevoeligste wijze vernederd, en als eerste mogendheid van Duitschland geschrapt werd, maar dat zelfs verscheidene andere vorsten hunnen troon daarbij verspeelden, en hunne tanden (zie HESSEN, HANOVER, NASSAU) formeel werden ingelijfd bij P., dat op dit oogenblik in Duitschland den overwegendsten invloed heeft.

Lijst der Vorsten van Pruisen, voorafgegaan door die der keurvorsten van Brandenburg uit het huis Hohenzollern.

1) Keurvorsten van Brandenburg

Frederik I 1415

Frederik II, IJzeren Hand. 1440

Albrecht, Achilles-en-Ulysses 1471

Johan, Cicero 1486

Joachim I 1499

Joachim li 1534

Johan George 1571

Joachim Frederik 1598

Johan Sigismond 1608

George Wilhelm 1619

Frederik Wilhelm, genaamd de Groote Keurvorst 1640

Frederik III 1688—1701

2) Koningen van Pruisen.

Frederik l (dezelfde als keurvorst Frederik III) 1701

Frederik Wilhelm I 1713

Frederik II, de Groote 1740

Frederik Wilhelm ll 1786

Frederik Wilhelm lII 1797

Frederik Wilhelm lV 1840 (Prins Wilhelm rijksbestuurder 1857—61)

Wilhelm I 1861

< >