Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Brandenburg

betekenis & definitie

1) prov. in het middelpunt van Pruisen, ruim 734 vierk. mijlen groot, bevat, volgens de indeeling van 1816, 't oude markgraafschap B. van vóór 1455, uitgenomen de Oude mark, die tot de prov. Saksen behoort.

De bevolking der prov. telt circa derd half millioen zielen, zijnde met uitzondering van de lausitzer Wenden meerendeels van den germaanschen stam en van de prot. geloofsbelijdenis. De administrative indeeling van B. is: a) stads-distr. Berlijn, b) regerings-distr. Potsdam met 14 kreisen.c) reg.-distr. Frankfort aan deOder met 16 kreisen. Op eenige heuvelrijen na, is het land vlak; groote rivieren ziin: de Oder in 't oosten, met Warthe en Netze als voornaamste neven-rivieren; en de Elbe in het westen, met de Havel en deSpree. Vele meren en kanalen, en goedgebaande wegen bevorderen het levendige handelsverkeer.Vóór de groote volksverhuizing werd B. bewoond door suevische stammen (de Farini), die later verdrongen werden door Slavische volkeren (de Wiltzen of Welatabs). Een korten tijd (sedert 789) stonden deze onder den schepter van Karel den Groote, doch kregen al spoedig hunne onafhankelijkheid weder, en leefden met de Saksen en Thuringers in aanhoudende oorlogen, ten gevolge waarvan de Hevellers en Rethariërs in de Ukermark 928 onderworpen werden door koning Hendrik I, bijgenaamd de Vogelaar, die ter beveiliging van zijne grenzen de Noordermark of het markgraafschap Noord-Saksen stichtte, ook de Mark Soltwedel genaamd, naar de stad, waar de eerste markgraven resideerden. In 1056 kwam dit markgraafschap aan de graven van Stade, met wie dus de eerste markgrafelijke dynastie begon, die 1133 werd vervangen door de ascanische dynastie, uit welke Albrecht de Beer de eerste markgraaf werd van B., dat nu onafhankelijk van het hertogdom Saksen, en regtstreeks een leen van bet keizerrijk was geworden. De dappere Albrecht de Beer, die aan de heerschappij der wendische stammen in deze streken voor goed een einde maakte, bekwam 1143 bij Noord-Saksen ook de Oost-mark (de tegenw. Neder-Lausitz), en noemde zich markgraaf van B. Hij onderwierp de Middelmark, Biegnitz en de Ukermark, en versterkte zijn gezag meer en meer door het verdrijven van de oproerige Wenden, en door de nederzetting aan te moedigen van duitsche ridderfamiliën. Zijne naaste opvolgers waren: (1170) Olto 1,(1184) Otto II, (1206) Albrecht II, die zijn huis bestendigd zag in het bestuur over Voor-Pommeren, en wiens beide zonen (Johan I en Otto III) van 1226 tot 1258 gemeenschappelijk regeerden, dapper en voorspoedig; • onder hen werd Pommeren, het land Stargard en de Ukermark voor het huis B. verworven, alsook het oppergezag over het bisdom Lebus. In 1258 gingen de beide broeders tot eene deeling over : Johan I werd de stichter der oudste brandenburgascanische linie te Stendal, en Otto III de stichter der jongste linie te Saltzwedel. Nadat beide liniën (de jongste 1317, de oudste 1320) uitgestorven waren, volgde voor het brandenburgsche land een tijdvak van de jammerlijkste verwarring : van 1320 tot 1415 ging het over, eerst aan het huis van Beijeren, toen aan dat van Luxemburg, door welk laatste huis eindelijk (1415) B. verkocht werd aan den burggraaf van Neurenberg Frederik VI, uit de jongste, linie van het huis Hohenzollern, die door keizer Sigismond tot keurvorst van B. werd verheven en bij het concilie van Constans (18 April 1417) formeel als zoodanig werd erkend onder den naam van Frederik I. Het keurvorstendom B. bestond toen slechts uit de Oude Mark, de Middel-Mark, Priegnitz en een gedeelte van de Uker-Mark. Frederik II, bijgen. met de IJzeren hand, verwierf 1455 de Nieuwe-Mark daarbij. Op hem volgden Albrecht, bijgenaamd Achilles (1471) ; Johan, bijgen. Cicero (1486); Joachim I (1499); Joachim II (1534); Johan Georg (1571); Joachim Frederik (1598); Johan Sigismond (1608), die er 1618 Oost-Pruisen aan toevoegde, door zijn huwelijk met de dochter van Albreclit, hertog van Pruisen, welken titel hij zelf aannam. Na hem kwamen: Georg Wilhelm (1619); Frederik Wilhelm, bijgen. de Groote keurvorst (1640); Frederik lil (1688) Onder deze vorsten was het huis Hohenzollern nog in het bezit gekomen van Ruppin, Cleve, Berg, Ravenstein, het hertogdom Pruiseu, enz. In 1700 verhief Frederik III zich tot koning van Pruisen, onder den naam van koning Frederik 1. Van dat tijdstip af is de geschiedenis van B. met die van Pruisen onafscheidelijk zaamgeweven. Zie PRUISEN.

2) het oude Brennaborch of Brennabor, waaraan de Mark B. haren naam ontleende, is de hoofdplaats van den kreis West-Havelland, in het pruis. reg.-distr. Potsdam, aan weerszijden van de Havel, die de stad in Oude en Nieuwe stad alsmede Burg-B. splitst. B. ligt 8 uren gaans bewesten Potsdam, telt 22,000 inw. In 1848 hield de pruis. nationale vergadering te B. hare zitting.
3) vlek met 650 inw. in bet pruis. reg.-district Koningsbergen.
4) Nieuw-B. (Neu-Brandenburg), stad met 5000 inw. in het groothertogdom Mecklenburg-Strelitz, 6 uren gaans benoordoosten Strelitz.