Gepubliceerd op 14-06-2022

Warmte

betekenis & definitie

(Dierlijke), ook wel lichaamswarmte genoemd. In het lichaam van alle dieren wordt ten gevolge van de stofwisseling warmte gevormd.

Deze wordt bij enkele diersoorten weder voor een groot gedeelte aan de omgeving afgestaan, zoodat hun lichaamstemperatuur maar weinig (1—2° C.) met de omgeving verschilt. Zulke dieren noemt men koudbloedige dieren. Bij andere soorten blijft de lichaamswarmte gewoonlijk ongeveer dezelfde voor elk individu, zoo lang het gezond is. Die temperatuur is dan onafhankelijk van de omgeving. Zulke dieren heeten warmbloedige dieren. Daartoe behoort ook de mensch, wiens lichaamswarmte gemiddeld 37° bedraagt.

Jonge kinderen en grijsaards hebben gewoonlijk eenige tiende deelen van een graad hoogere lichaamswarmte. Men kan een regelmatige verandering dier warmte bij den mensch gedurende den loop van een etmaal waarnemen, die duidelijk samenhangt met het gebruik van voedsel, rust, beweging en andere omstandigheden, ’s Nachts tegen 1 à 2 uur is de lichaamstemperatuur het laagst (36,3°—36,8° C.); in den ochtend stijgt zij (36,8°—37° C), om gedurende eenige uren constant te blijven, in den namiddag dikwijls nog iets hooger te worden en daarna weder langzaam te dalen. De bepaling van den warmtegraad van het lichaam geschiedt met een koortsthermometer. Het hangt af van de plaats, waar die thermometer op het lichaam wordt geplaatst, of men een eenigszins hoogere of lagere temperatuur vindt. Wordt de thermometer in de hand genomen, dan vindt men een lagere temperatuur, dan wanneer het instrument in de okselholte wordt geplaatst en de arm wordt aangedrukt. In de mondholte gehouden is de aanwijzing nog hooger, evenals dit het geval is, wanneer de warmtegraad in den anus wordt bepaald. Ook de inwendige warmtegraad der verschillende organen is niet overal deezelfde.

De lever vertoont een iets hoogere temperatuur dan de darmen. Het bloed dat uit het hart naar de longen stroomt is warmer dan het bloed, dat uit de longen stroomt; organen als spieren en klieren hebben een grootere warmte wanneer zij functionneeren, dan wanneer zij in rust zijn. De bepaling van de warmte in zulke organen gedurende het leven geschiedt niet met den gewonen thermometer, maar op andere wijze (b.v. door het meten van den electrischen stroom, welke door de warmte wordt opgewekt).Bij plaatselijke ontstekingen wordt de lichaamswarmte in en bij de ontstoken gedeelten van het lichaam verhoogd, wat men reeds door het gevoel kan waarnemen. Bij koorts is de temperatuur van het geheele lichaam hooger dan normaal (zie Koorts). Men kan een stijging der lichaamswarmte tot 43° C. als levensgevaarlijk beschouwen, evenals dat het geval is met een daling beneden 33° C.

De hoofdbron der warmte bij de stofwisseling is de oxydatie, dus de verbinding van lichaamsbestanddeelen met zuurstof. De zoo gevormde warmte wordt naar buiten afgegeven aan de omgevende lucht door de huid en door de longen, waarbij de verdamping van water (v.n.l. zweet) een groote rol speelt en ook de overgang van het koolzuur uit het bloed naar buiten, wat in de longen plaats vindt. Bij alle bewegingen, bij de spijsvertering en bij de afscheidingen door de klieren wordt warmte ontwikkeld.

Niet alle warmbloedige dieren hebben dezelfde lichaamswarmte. Bij de zoogdieren bedraagt zij van 36°—40° C, maar is voor elke soort van die dieren ongeveer gelijk. De vogels hebben een hoogere lichaamswarmte (41°—44° C.) dan de mensch.