Een doelmatige bedekking van het hoofd is van groot belang. Alle lage hoeden, b.v. van stijf vilt zonder luchtgaten, zijn af te keuren, daar zij de uitstraling van het hoofd tegengaan; nog meer is dit het geval met petten, die van een ondoordringbare stof zijn vervaardigd.
Een luchtige stroohoed in den zomer, een eenigszins hooge vilten hoed met ventilatie-openingen in den winter is dus het meest aan te raden. Zware pelsmutsen deugen niet; beter is het in het koude jaargetijde zich van een natuurlijke beschutting te verzekeren, door het haar langer te dragen. Het hoofddeksel mag niet te veel knellen of drukken, daar hierdoor de afvoer van het- aderlijk bloed uit de huid van het hoofd belemmerd wordt, en hoofdpijn ontstaat. In de tropen worden veel gedragen helmhoeden van lichte stof (kurk) met witte buitenvlakte (daar deze de meeste warmtestralen terugkaatst) en een groene bekleeding van de voorklep, die een deel van het gelaat beschermt; een tweede klep aan de achterzijde beschut den nek.
