Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

boodschap

betekenis & definitie

Een kleine (grote) boodschap doen, nette uitdrukking voor pissen of poepen; zijn gevoeg doen. Vooral als kindertaal. Boodschap is hier het voorwendsel om zich te verwijderen. Het WNT citeert Arend Fokke Simonszoon (‘Boertige Reis door Europa’. 3de druk, 1826-1827).

De uitdrukking wordt ook vermeld door Stoett. Kijk ook onder kleintje*. Vgl. Engels ‘to do a number one’ (voor een kleine boodschap) en ‘a number two’ (voor een grote boodschap).

Frans: ‘faire une commission; faire ses petits besoins’.

Jongens vóór dat jullie het bos ingaan, controleer of je geen grote of kleine boodschap moet doen. J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi. 1972

‘Poepen? Moet je poepen? Dat woord kennen wij hier niet. Je moet zeggen: een grote boodschap, of gewoon: een grote. En piesen zeggen wij ook niet, vervolgt tante Roosje. Ik dacht juist dat piesen netjes was en alleen pissen of zeiken niet mocht. ‘Fatsoenlijke mensen hebben het over ‘een kleine boodschap’ of ‘een kleintje’.

Sal Santen: Heden kijkdag. 1987

In het plantsoentje zat een satanische kabouter met zijn duim te wijzen dat hij de weg wist, maar meer dan ‘een kleine boodschap’ wilde hij niet zeggen.

Yvonne Kroonenberg: Volmaakte benen. 1988

Een aantal kooitjes stond zelfs op een plank die over de stortbak was gelegd. Deed je een grote boodschap dan daverde uit al die keeltjes de snaterrol over het stilletje.

Maarten ’t Hart: De gevaren van joggen. 1999