Niet-joodverklaring, bedoeld om de joden te isoleren. Op dit formulier, dat in 1941 werd ingevoerd, moest worden ingevuld of men van joodsen bloede was. Dat ging tot en met de grootouders. Maar ook de echtgenoot of echtgenote en zelfs de verloofde moesten erop vermeld worden.
Het afstammingsbewijs kwam later in de plaats van de ariërverklaring. Het WNT citeert o.a. Scholtens (Onderdr. en Verzet. 1947). Het Hoogduitse woord Ariër is afgeleid van het Oudindische ‘aryah’ (edel). Onder nationaal-socialisten kreeg het de betekenis van ‘blanke niet-jood’.
Weldra moesten zij hun standpunt bepalen ten opzichte van de maatregelen die rechtstreeks tegen de grondwet indruisten: eerst de Duitse eis om geen joden of met joden gehuwde niet-joden te benoemen, en daarop de dwang om alle overheidspersoneel de zogenoemde ‘ariërverklaring’ te doen ondertekenen. De bereidheid van de secretarissengeneraal om hieraan hun medewerking te verlenen was de beslissende stap naar de algehele collaboratie met de Duitse acties tot segregatie, beroving en deportatie van de Nederlandse joden. Alle lagere echelons volgden het voorbeeld van de hoogste Nederlandse ambtenaren, hetzij eigener beweging, hetzij op order van hun superieuren.
De Groene Amsterdammer, 24-09-517