Oorspronkelijk een eufemisme voor de gezamenlijke werklozen. Deze term, die begin jaren zestig gelanceerd werd (opgenomen in het Winkler Prins Jaarboek van 1960), werd vanouds geassocieerd met een klein aantal werklozen, daar waar dit aantal de laatste jaren steeds is gestegen. Tegenwoordig is de eufemistische betekenis wat verloren gegaan. In elk bedrijf is er sprake van een interne of stille arbeidsreserve: arbeiders die wel werk hebben maar in feite overbodig zijn; verborgen werkloosheid dus. De term ‘stille arbeidsreserve’ wordt ook gebruikt voor laagopgeleide vrouwen, allochtonen, vijfenvijftigplussers en langdurig werklozen.
Vijfenveertig-plussers vormen een enorme arbeidsreserve die met de huidige krapte op de markt te weinig worden ingezet.
De Standaard, 19-04-99
Sociale partners en politiek Den Haag zijn er steeds van uitgegaan dat Nederland over een ‘stille arbeidsreserve’ beschikt, aan te boren als een economie verhit raakt.
Elsevier, 18-09-99