Sesamum oriëntale (widjen) wordt in alle tropische landen geteeld om de smakelijke oliehoudende zaden. Tot in de verste Oudheid werd de sesam gebruikt voor het bereiden van spijzen.
De Chinese banketbakker wil het ook in zijn modern bedrijf niet missen. Indonesië teelt dit gewas op slechts 15 000 ha, doordat de bevolking het voordeliger acht grondnoten te telen tot voorziening in de behoefte aan vetten.
Voor-Indië levert per jaar 150 000 ton. tochin-China en omliggende gebieden exporteren eveneens grote hoeveelheden. In Klein-Azië, Iran en N.
Afrika is de sesamcultuur vrij belangrijk.Uit de zaden, die slechts 2-3 mm groot zijn en 50% olie bevatten, verkrijgt men door persing een zeer fijne olie voor keukengebruik. Een deel wordt verwerkt tot haarolie. Voor massage is sesamolie zeer gezocht, daar zij de huid niet irriteert. Onder de grote olieproducenten der subtropen staat de olijf op de voorste plaats. De Olea europoea, afkomstig uit Klein-Azië, heeft zich om de Middellandse zee uitgebreid over duizenden hectaren spontaan opgegroeide bossen en een nog groter oppervlak modern ingerichte plantsoenen. De weinig aanzienlijke boom wordt 15 tot 20 m hoog en komt in een zeer groot aantal variëteiten voor, zodat het kiezen van het plantmateriaal bij het aanleggen van een tuin een zeer verantwoordelijk werk is. Sinds de tropische landen zulke grote hoeveelheden vetten op de wereldmarkt brengen en de industrie deze door omwerking geschikt weet te maken voor bijna elk gewenst doel, verloor de olijfolie als consumptie-olie zijn overheersende plaats in Z.
Europa. Het teruglopen der prijzen dwong tot rationalisering van de cultuur. Italië ging daarin voor en bereikte het resultaat, dat zijn olie zoveel hoger werd gewaardeerd, dat Spanje via de Italiaanse handel ging exporteren om voordeliger uit te komen. De kwaliteit van de olie wordt ten dele bepaald door de variëteit van de boom, die de olijven draagt. De grootste, edelste olijven worden als vruchtjes in de handel gebracht. Het overgrote deel is voor de oliebereiding.
De olijf eist een droog klimaat met korte winters, waarin geen bladafval ontstaat. De boom houdt elk blad 2 jaar. De olijf neemt genoegen met gronden, die te arm zijn om enig ander gewas tot rijpheid te brengen. Nieuwe tuinen worden aangelegd uit stekken van de beste bomen, die na 4 jaar verzorging in de kweektuin met een kluit aarde naar de tuin worden overgebracht, 200 per ha. Betere resultaten verkrijgt men door enten van de edelste bomen te plaatsen op de onderstam van de wilde olijf, die krachtiger wortelstelsel heeft en daardoor groter droogte verdragen kan. Bemesting en een matige bevloeiing zijn zeer lonend.
Per boom oogst men 20 liter vruchten, 4000 liter per ha. Daar alleen tweejarig hout vruchten draagt is een snoei nodig, die het vormen van vruchthout stimuleert. Olijfbomen hebben de reputatie wel 2000 jaar oud te worden, maar het is voordeliger de bomen na 30 jaar te vervangen.
Illipe en tengkawang worden in de bossen van AchterAzië en Borneo meer verzameld dan geteeld, vandaar hun onregelmatige aanvoer. De eerste plant geeft een boterachtig vet, de laatste een vast vet met hoog smeltpunt. De bevolking verzamelt de zaadlobben der afgevallen vruchten en exporteert óf deze lobben, óf het vet, dat zij daaruit weet te persen. Het vaste tengkawangvet, ook wel Borneotalk genoemd, wordt door de bevolking als spijsvet van fijner kwaliteit geacht dan cocosolie. Illipe, zowel als tengkawang, wordt voor culinaire doeleinden gebruikt, het laatste onder andere ter vervanging van cacaoboter in chocoladeartikelen, bestemd voor warme landen. De slechte kwaliteiten komen in de kaarsenindustrie.
De exporten zijn zeer wisselvallig. Pontianak is practisch de enige uitvoerhaven van tengkawangvet en -pitten van Indonesië (10 000 ton). De pitten bevatten 45 tot 60% vet.
Als drogende olie (siccatief) levert inzonderheid China tungolie of Chinese houtolie uit de vruchten van Aleurites fordii. De vraag naar deze olie voor sneldrogende vernissen stimuleert de pogingen om de Aleurites fordii op Malakka en Sumatra in de cultuur op te nemen, tot heden echter zonder succes. Ook andere producten van drogende oliën o.a. uit het gebied van de Gran Chaco (Bolivia) tracht men in de cultuur op te nemen. Voor-Indië levert lijnzaadolie uit grote vlasaanplantingen die alleen om het zaad worden aangelegd. Brazilië levert ca 40 000 ton oiticica-olie.