In het voorgaande is beschreven welke stoffen de plant voor eigen opbouw aan de grond onttrekt. Dit waren in het bijzonder de stikstof-, fosfor-, kalium- en kalkverbindingen.
De mens pleegt het door hem geteelde gewas of in zijn geheel of gedeeltelijk te oogsten, en zo keren niet, als in de vrije natuur, de aan de grond onttrokken bestanddelen na afsterven van de planten in de bodem terug. Dientengevolge moet de grond bij de door de mens gevolgde cultuurwijze geleidelijk verarmen.Wat verbruikt de plant aan stoffen uit de grond? De as-analyse van de meest voorkomende cultuurplanten is te vinden in het overzicht.
Wat bevindt zich in de grond aan deze stoffen? De kwantitatieve analyse van 30 cm bouwvoor met s.g. 1,5 (derhalve van circa 4 500 000 kg grond per ha) levert het volgende beeld.
Voor de overige gronden in Nederland vindt men waarden tussen deze beide uitersten gelegen. Uit deze cijfers zou men kunnen afleiden, dat de meeste gronden over zeer ruime voorraden beschikken en dat men zich aangaande bemesting niet veel zorg behoeft te maken. Dit is echter onjuist, want het doet er voor de plantengroei weinig toe hoeveel er van een bepaalde stof in de grond voorkomt. Uitsluitend belangrijk is: de hoeveelheid die in het bodemvocht voor de plantenwortels in direct opneembare vorm ter beschikking staat. Het grondonderzoek maakt uit in hoeverre dit voor een bepaalde grond het geval is en er zijn normen ontstaan om dit, althans voor de kali, de fosfor en de kalk, in gemakkelijk hanteerbare cijfers aan te duiden . Alleen voor zeer rijke gronden zijn deze normen zodanig, dat men het zonder bemesting kan stellen; voor alle overige gronden zal men er tenminste in moeten brengen, hetgeen men er met het gewas denkt uit te halen.
Brengt de natuur ook zelf meststoffen in de grond? De electrische ontlading van het weerlicht bindt stikstof met zuurstof in de lucht tot NO, dat met water (regen) HN03 levert. Hierdoor wordt de grond per jaar met circa 15 kg per ha aan nitraat verrijkt (hierop berust de waarde van het braakliggen). In landen met een zeer extensieve graancultuur, waar de tarwe-opbrengst b.v. ongeveer 1000 kg per ha bedraagt en bovendien zeer veel stro wordt ondergeploegd, is de natuurlijke stikstofvoorziening voldoende. Ook het bacterie-leven in de grond kan op natuurlijke wijze de stikstofvoorraad vergroten. Zeer kleine hoeveelheden worden aangevoerd door de regen.
Waar de regenval de verdamping overtreft, spoelt een deel van de meststoffen met het zakwater weg. Daarnaast treden nog secundaire verliezen op, doordat in oplossing geraakte stoffen weer op voor de plant onbereikbare wijze aan de bodemdeeltjes worden gebonden (op andere wijze dus dan aan het complexoppervlak). En tenslotte vervluchtigt uit gier en stalmest een deel van de ammoniakstikstof, soms tot 40% van het totaal.
De aanvulling der vier noodzakelijke meststoffen komt voort uit: kunstmestgiften, stalmestgiften, natuurlijke stikstof en mobiel worden van stoffen uit de gronddeeltjes. De verliezen ontstaan uit de oogst, uitspoeling, vervluchtiging (N) en binding aan de bodemdeeltjes. De verliesfactoren zullen niet steeds gelijk zijn (verWinsten N P K Ca Verliezen N P K Ca kunstmest — — — — oogst 170 80 260 90 stalmest — uitspoeling — 20 60 200 stikstof 15 vervluchtigd — — mobiel — 390 390 1000 binding — 250 100 750 totaal 15 390 390 1000 totaal 170 350 420 1040 Stalmest humusvormende stoffen in % N% P% K% Ca % vers 21,2 0,39 0.18 0.45 0,49 matig verrot.... 19,2 0,50 0.26 0,53 0,70 sterk verrot .... 14.5 0.58 0,30 0.50 0,88 gier uit vaalt . . . 0,9 0,22 0.01 0,46 0,02 schillen in afwatering, in droog of nat jaar, in bodemtoestand, in procent adsorberend bodemcomplex enz.), en hoewel dus een en ander zeer theoretisch is, geeft toch de bemestingsbalans enig beeld, op welke wijze men zich een oordeel inzake het bemestingsvraagstuk kan vormen.