Een ware omwenteling heeft in de laatste kwart eeuw in de ertsverwerking plaats gehad en heeft nog plaats door het proces, dat schuimscheiding of dotatie wordt genoemd. Het is ook zeer merkwaardig dat men de kunst heeft ontdekt om zware ertsen op een lichte vloeistof te laten drijven.
Dit is in de eerste plaats een kwestie van oppervlaktespanningen. Vele mineralen in fijn verdeelde toestand hechten zich aan luchtbellen en stijgen daarmee op in de vloeistof, en kunnen zo in een classifier van de overige mineralen gescheiden worden of, en dat is het meest gebruikelijke, ze stijgen geheel naar de oppervlakte en vormen met de luchtbellen een schuimlaag en worden met deze afgeschept of afgestreken.
Het wasproces verloopt dan in het kort als volgt: het erts wordt gemalen tot de vereiste fijnheid, meestal kleiner dan 0,3 mm en wordt verdund tot een gehalte van 15 tot 35% erts met 85% tot 65% water, waarna verschillende reagentia toegevoegd worden. Door de laatste wordt de oppervlakte der ertsdeeltjes geschikt gemaakt om zich aan de luchtbellen te hechten; daarna volgt toevoeging van een ‘frothing agent’, een reagens dat het schuim meer bestendig maakt.Het schuim wordt nu gevormd door de opwekking van luchtbellen; dit kan op verschillende manieren geschieden, b.v. door het inblazen van lucht in fijn verdeelde toestand, dus als kleine belletjes, of door de pulp in heftige beroering te brengen met een snel ronddraaiende waaier, die er dus ook de lucht doorheen slaat, gevolgd door de scheiding van het schuim van de rest door afstrijken of door het te laten overlopen over de rand.
De eerste reagentia worden collectors genoemd en bestaan uit koolwaterstoffen; ze worden aan de pulp toegevoegd en vormen een zeer dun huidje om de te floteren ertskorrels. Onder deze reagentia nemen de xanthaten (alkyl-hydrocarbonaten) en de thiofosfaten een belangrijke plaats in. Het is natuurlijk nodig dat de reagentia zeer selectief werken; om dit te bevorderen worden nog conditioning agents toegevoegd. Van groot belang is b.v. de zuurgraad van de pulp. Het vasthechten van de deeltjes aan de luchtbellen is een gevolg van oppervlaktespanningen. Ieder kent wel het verschijnsel van de vrij grote insecten, die wij over de oppervlakte der sloten zien heen en weer schieten en van de vetgemaakte naald die wij voorzichtig op een wateroppervlak leggen en die dan blijft drijven.
Beide drijven op het kuiltje of de kuiltjes lucht die ze in het oppervlak veroorzaken en niet omdat ze zelf zo licht zijn. Wordt de naald in het bovengenoemde geval even onder de oppervlakte geduwd, dan zinkt hij onverbiddelijk. In de pulp geschiedt eigenlijk het omgekeerde, de lucht wordt door de agitatie in contact gebracht met het te floteren materiaal en samen stijgen ze naar de oppervlakte. Als reagens om het schuim voldoende draagkracht en houdbaarheid te geven zijn verschillende pijnoliën en eucalyptusolie, om maar een paar uit de vele te noemen, bekend. Daar niet al het erts in één maal schuimen wordt gewonnen, wordt een aantal cellen in serie geplaatst, zodat de pulp deze achtereen passeert. Het uit het schuim verkregen concentraat moet nog worden gedroogd en daarvoor worden filters gebruikt.
Van deze is zeer bekend de Oliverfilter. Dit is een holle cylinder met dichte zijwanden; het cylinderoppervlak is bekleed met zeer fijn kopergaas, inwendig is de trommel verdeeld in enige sectoren. De trommel draait langzaam rond en is ten dele ondergedompeld in de te drogen pulp. De ondergedompelde sectoren staan onder een onderdruk, zodat de vloeistof naar binnen gezogen wordt en de vaste bestanddelen zich als een korst op het trommeloppervlak hechten. Is een sector na draaien het hoogste punt voorbij, dan wordt in die sector lucht onder een lichte overdruk toegelaten en de koek wordt er afgeblazen en in een daarvoor bestemde goot of bak opgevangen. De verbinding van de sectoren met de onder- en overdruk heeft natuurlijk automatisch plaats. Velen menen dat op den duur de schuimscheiding de andere wasmethoden voor ertsen geheel zal verdringen.