Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ST.-PHILIPSLAND

betekenis & definitie

Gemeente, omvattende het gelijknamige eiland; 2307 inw. (1982); opp. ca. 3000 ha, waarvan ca. 1800 ha cultuurgrond, 215 ha natuurlijk terrein en bos, 810 ha water en het overige beschikbaar voor bouwterrein, aanleg van wegen e.d. Naast het dorp St.-Philipsland, waarin het gemeentehuis, nog drie kleinere kernen: → Anna Jacobapolder (1), → Sluis-acht en → Aan den Noordweg.

Van de inwoners is ruim 14% gereformeerd, terwijl practisch alle overigen nederlands hervormd zijn, leden van de Gereformeerde Bond. De kerkelijke instelling wordt weerspiegeld in de gemeenteraad.Wapen:

Dit wapen, dat op de wapenkaart van Smallegange (1696) voorkomt, werd op 10 november 1819 voor de heerlijkheid en bij K.B. van 25 januari 1950 voor de gemeente (met toevoeging van een kroon) bevestigd.

Een 18e-eeuws zegel toont de drie schuinbalken op een veld van golven. Blijkbaar heeft men de gouden akkers temidden van de wateren willen weergeven.

Economie:

Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, verder wat visserij, practisch geen industrie.

Varia:

In de → Anna Jacobapolder (2) ligt nog een → eendenkooi. Aan deze kooi is dan ook het zogenaamde ‘kooirecht’ verbonden, d.i. het recht om met een straal van 625 m, uit het hart van de kooi gemeten, een terrein af te palen, waarbinnen geen geluidverwekkende handelingen mogen worden verricht. Hoewel het vangen van eenden door de kooiker bijna niet meer wordt beoefend, zijn de afpalingsborden nog aanwezig.

Monumenten:

Van het dorp St.-Philipsland is de 17e eeuwse aanleg duidelijk herkenbaar. De n.h. kerk dateert uit 1668, met open torentje (gerestaureerd in 1844), waarin een klok eveneens uit 1668, gegoten door Johannes Burgerhuys.

De korenmolen ‘De Hoop’ dateert van 1752; het is een achtkantige bovenkruier zonder stelling (beltmolen) van het Zeeuwse type; van onderen 2 m verticaal, daarna ingesnoerd en verder ongetailleerd.

De → Bruintjeskreek, 7 ha, is een natuurreservaat van de Stichting Het Zeeuwse Landschap. Het is een oude, binnengedijkte, brakke getijgeul met laaggelegen weilanden langs de oevers; broedgebied voor weidevogels; vanaf de weg uit Noord-Brabant naar de veerpont over het Zijpe goed te overzien. Op de noordwestpunt van het eiland ligt op de buitendijkse schorren van de Anna Jacobapolder een nog fraai bewaard gebleven hollestelle (→ dobbe; → stelberg), natuurreservaat van de Stichting Het Zeeuwse Landschap. Tussen Tholen en St.-Philipsland ligt het Krabbenkreekgebied, groot 147 ha, dat beheerd wordt door de Stichting Het Zeeuwse Landschap.

Geschiedenis:

De eerste bedijking vond plaats in het gebied van het huidige dorp St.-Philipsland en dateert van 1487 (→ St.Philipslandpolder). Er ontstond een poldert j e van ca. 500 ha temidden van schorren en slikken en nauwelijks bevaarbare kreken. Vóór 1490 was er een kerk die Philippus de apostel tot patroonheilige had, vandaar ook de naam St.-Philipsland. De parochie behoorde tot het bisdom Utrecht en het dekenaat Schouwen. In 1532 moest het eiland weer aan de zee worden prijsgegeven. Het bleef drijvende tot 1645.

Na de herindijking van deze Oude Polder van St.-Philipsland werd achtereenvolgens overgegaan tot indijking van de → Henriëttepolder (1776), de → Anna Jacobapolder en de → Kramerpolder (beide in 1847), → Willempolder (1859), → Prins Hendrikpolder (1907) en → Abraham Wissepolder (1935). Van deze polders is de Prins Hendrikpolder een interprovinciale polder die zijn ontstaan te danken heeft aan de twee dammen die in 1884 door het → Slaak zijn aangelegd; St.Philipsland was daardoor verbonden met Noord-Brabant. De polders van St.-Philipsland maken deel uit van het waterschap Tholen, behalve de Prins Hendrikpolder.

In de 80-jarige oorlog is het gebied van St.-Philipsland twee keer nauw betrokken geweest bij de langdurige strijd tegen de Spanjaarden. In de nacht van 28/29 september 1575 slaagden Spaanse troepen erin, onder leiding van Osorio de Ulloa, te voet door het slikkengebied te trekken, beginnende bij St.Annaland en eindigende bij de dijk van Duiveland. Door de opkomende vloed zijn veel Spanjaarden verdronken, maar de overigen wisten Duiveland onder controle te krijgen en de Geuzen en Zierikzee van dichterbij te belagen. Op 12 september 1631 werd er een scheepsstrijd geleverd tussen de Zeeuwse vloot onder admiraal Marinus → Hollare en de Spaanse vloot onder graaf Jan van Nassau (’Jan de Mosselvanger’), welke strijd eindigde met de volledige vernietiging van de Spaanse vloot (Slag op het → Slaak).

Na de Reformatie ging de kerkelijke gemeente St.-Philipsland behoren tot de classis Tholen . Haar eerste predikant kreeg de gemeente in 1657. Een nieuwe kerk werd gebouwd in 1668. De bekendste predikant die hier heeft gestaan, was Pontiaan van → Hattem (16721683). Grote bekendheid genoot ook Pieter van → Dijke, die in het midden van de vorige eeuw als boerenzoon ’in onderhandeling met de Heere’ was geraakt en op den duur de vrijmoedigheid vond voor een klein gezelschap afgescheidenen te preken. In 1851 werd hij door ds. ‘Ledeboer tot herder en leraar bevestigd; er ontstond een Oud Geref. Gemeente , daarnaast is er een Geref.

Gemeente. Vanaf 1878 is er bovendien te Anna Jacobapolder een Chr. Geref. Kerk, die in 1892 Geref. Kerk werd.

Tot 1884 was St.-Philipsland een eiland met veerverbindingen naar Oud- en NieuwVossemeer en St.-Annaland op Tholen, over het Zijpe naar Duiveland en naar Overflakkee, Rotterdam en Dordrecht. Na veel getwist viel in 1860 de beslissing dat de Zeeuwse spoorlijn zou worden aangelegd van Bergen op Zoom naar Vlissingen. Tot dat ogenblik ging de strijd over de kwestie of het tracé Vlissingen, of Brouwershaven dan wel Stavenisse tot eindpunt zou hebben. W. F. del Campo (genaamd Camp), oud-genieofficier en burgemeester van St.-Philipsland (bedijker van de Anna Jacobapolder) richtte in 1861 nog een memorie aan de minister van Binnenlandse Zaken voor aanleg van een spoorlijn Roosendaal-St.-Philipsland-Zierikzee-Brouwershaven, onderbroken door een veer over het Zijpe, zoals in die tijd ook bestond tussen Moerdijk en Willemsdorp. In 1872 werd een gelijk verzoek gedaan maar nu werd overbrugging van het Zijpe dan wel afdamming van die stroom en aanleg van een kanaal door Duiveland voorgesteld.

Geen van deze plannen kwam tot uitvoering. Wèl kon in 1900 de tramlijn Steenbergen-Brouwershaven (in 1915 verlengd tot Burgh), met een veer in het Zijpe, worden geopend. Exploitante was de Rotterdamse Tramweg Maatschappij (R.T.M.). Na de ramp van 1953 is deze lijn opgeheven; er is nu een busdienst. De aanleg van het Antwerpen-Moerdijkkanaal door de Eendracht maakte van St.-Philipsland weer een eiland; de Prins Hendrikpolder is doorgegraven door een noord-zuid lopend kanaal. De verbinding met Noord-Brabant bleef bestaan in de vorm van een brug. Tevens kwam er een damverbinding met Tholen.

De aanleg van de Philipsdam, die St.-Philipsland met de Grevelingendam zal verbinden, betekent alweer een grote verandering in de verkeerssituatie rond St.-Philipsland. Deze dam zal nl. de mogelijkheid openen, een -in tijd- veel kortere wegverbinding tussen Brabant en Schouwen-Duiveland tot stand te brengen, dan die via het veer Anna-Jacobapolder-Zijpe. Het besluit over de gewenste breedte van een weg over de Philipsdam is (sept. 1983) nog niet genomen. Het kan variëren van een smalle weg, hoofdzakelijk voor het verrichten van onderhoudswerk, doch tevens toegankelijk voor openbaar verkeer en een brede verkeersweg. Het staat echter vast, dat de veerdienst Anna-Jacobapolder-Zijpe zal worden opgeheven, nadat de dam gereed is. Voor de aanlegsteigers van dit drukbezette veer staan vooral in de zomermaanden dikwijls lange rijen auto’s te wachten.

Dit veer vervoerde bijvoorbeeld in juli 1983 rond 29.700 voertuigen en 89.000 personen (incl. autopassagiers e.d.). Deze verbinding komt dikwijls in het nieuws: ‘De veerdienst Anna-Jacobapolder-Zijpe is wegens dichte mist gestaakt’.

In de → Philipsdam is, op de voormalige plaat van de Vliet, die tussen de vaargeulen Krammer en Slaak gelegen was, een sluizencomplex aangelegd. Het scheepvaartverkeer van en naar de Oosterschelde moet uiteraard ook na voltooiing van de Philipsdam nog mogelijk zijn. Het complex bestaat uit twee grote en twee kleine sluizen. De grote sluizen zijn bestemd voor het beroepsvervoer en de lengte ervan (280 m) is aangepast aan de vrij lange duwvaartcombinatie’s. De beide kleinere sluizen - waarvan (er) gedurende de eerste tijd na de sluiting van de dam slechts één in gebruik zal worden genomen- zijn voor de recreatievaart bestemd, zodat de vaak tegenstrijdige belangen van beide verkeersstromen zo min mogelijk met elkaar in conflict kunnen geraken.

LITERATUUR

A. A. Beekman, Geschiedkundige Atlas. L. W. deBree en De Bruin, Zeeuws Prentenboek, St. Philipsland. M. P. de Bruin, Tussen Krammer, 20-34. Grijpink, Register op de parochiën. S. Muller Hz., De indeeling van het bisdom. Sandberg. Overzetveren, 127-133. Wilderom, Tussen afsluitdammen II. Zelandia Illustrata XI, 381-386.