Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

GODSDIENST

betekenis & definitie

het is bekend, dat Noord-Brabant na de laatste Ijstijd, tussen 9800 en 9000 v. Chr., werd bewoond.

Uit die periode zijn bewerkte stenen teruggevonden. Vooral echter uit de grafheuvels valt iets te merken van de cultuur der prehistorische mensen. Uit het einde van de oude Steentijd zijn vondsten gedaan van de rendierjagers, die hier hebben vertoefd, o.m. in Bladel, Hoogeloon, Hooge en Lage Mierde, Luyksgestel, Veldhoven Westerhoven en Vessem. Een van de meest opvallende vondsten was die uit de Ahrensbergcultuur, van omstreeks 9000-8500 v. Chr. een retouchoir met dansend meisje, uit Zesgehuchten. Een geloof komt daarbij nog niet tot uiting, al blijkt uit de wijze waarop de mensen in de prehistorie werden begraven wel dat men aan een hiernamaals dacht.

De mensen vonden hun laatste rustplaats in grafheuvels, die met een ringsloot, ringwal en een paalkrans werden omgeven. Aanvankelijk werden de grafheuvels bedekt met graszoden, in de Bronstijd met heideplaggen, zoals gebleken is bij Toterfout en Halve Mijl. Dat er sprake is van een geloof blijkt uit de grafgiften, die de dode meekreeg, in het laat-neolithicum bestaande uit een beker, aardewerk, vuurstenen bijltjes enz.Er is al eerder verondersteld, dat in de Bronstijd voor bepaalde rituele handelingen, in verband met de oogst, de nieuwe materialen nog niet mochten worden gebruikt en vuursteen nog voorgeschreven was. In die periode komen de eenvoudige ronde grafheuvels met ringsloot in gebruik.

De stoffelijke overschotten werden verbrand en in urnen bewaard in grafheuvels, die uit plaggen werden opgebouwd. Soms werden de crematieresten ook wel uitgestrooid, er ontstaat een urnenveldentijd van 1000 tot 650 v. Chr. Nog steeds worden er grafheuvels gemaakt, maar de doden krijgen al meer bijgiften mee, ook sieraden; elders zijn zelfs grafheuvels gevonden met hele wagens en paardetuig.

Er zijn hele rijke graven, zogenaamde vorstengraven o.m. te Oss teruggevonden, maar verder is er weinig bekend.

In de Romeinse tijd, toen de stammen aanvankelijk weerstand tegen de indringers boden, werden de doden ook voorzien van grafgiften. Later hebben de inlanders het geloof van de Romeinen kennelijk voor een deel overgenomen, zoals geconcludeerd kan worden uit o.m. een Dianabeeldje, gevonden in Veldhoven, en een beeldje met een godsdienstige voorstelling in Bladel. Van de Romeinen zelf is bekend, dat zij op de diverse plaatsen waar zij villa’s, dus nederzettingen, hadden, ook beschikten over een tempeltje met altaar om offers op te dragen. Zo werd onder Rijsbergen een altaarsteen teruggevonden, waarop staat: Deae Sandraudigae Cultores Templi = Aan de godin Sandraudiga, door de wachters van de tempel. Ook in Ruimel onder Sint-Michielsgestel werd een altaarsteen gevonden, waarop staat gebeiteld:

Aan Hercules Magusanus toegewijd, Flavius oppermagistraatpersoon, In het land van de Bataven, voldoet hiermee vrijwillig en volgens plicht aan zijn gelofte. Kennelijk had deze bestuurder Flavius aan de god Hercules een altaar beloofd als de god hem een gunst bewees.

Omstreeks 250 kwam de macht in handen van de Franken. Uit munten met voorstellingen van de godheid Hercules Deusoniensis in Diessen blijkt ook weer, dat dezen dezelfde goden aanbaden.

In de vijfde eeuw werd Clovis geleidelijk aan alleenheerser door anderen uit te schakelen. Na de bekering van deze koning der Franken tot het katholieke geloof werd hier ook het christendom, soms met harde hand, ingevoerd. In de zevende eeuw was er sprake van een ruwe geestelijkheid, vrijwel zonder geloofsijver, tot aan de tijd van St. Willibrordus, die bisschop van Utrecht werd en later de eretitel van „apostel van Brabant” kreeg. Hij ontving vele goederen in Taxandrië, het huidige Noord-Brabant, o.m. in Bakel, Alphen, Tilburg, Waalre en Valkenswaard. Op verschillende plaatsen kwamen zogenaamde Willibrordusputten, waar hij mensen zou hebben gedoopt.

Zo waren er in Aalburg, Oss, Alphen, Berkel Diessen, Eersel, Vessem, Bakel, Asten en Deurne. Er werden kerkjes gesticht, o.a. in Bakel en in Waalre, en geleidelijk aan gingen er meer Taxandriërs tot het katholieke geloof over, al bleek in die tijd vooral de Donar-verering sterk te zijn. De aangestelde pastoors trokken het land door om missen te lezen, sacramenten toe te dienen en te preken. Ze vonden onderdak bij Frankische grondbezitters en later op eigen bezittingen, die aan St. Willibrord waren geschonken. Willibrord kreeg in Taxandrië land en boerderijen, met slaven en vee ten geschenke van 17 grootgrondbezitters, die met naam en toenaam bekend zijn en 25 dorpen, o.m. in Waalre, Valkenswaard, Bakel, Vlierden, Deurne, Alphen, Dongen, Bern in het Land van Heusden, Oss, Megen, Eersel, Diessen, Hilvarenbeek, Tilburg, Hulsel en Hapert.

Op deze wijze moet Willibrord de grootste grondbezitter in Noord-Brabant zijn geweest. Hij zou hier drie grote en twee-en-vijftig kleine boerderijen in bezit hebben gehad met ongeveer 20.000 ha land. Kort voor zijn dood vermaakte hij alles aan de abdij van Echternach, waar hij het klooster van de Benedictijnen had kunnen bouwen dank zij een schenking.

Omstreeks 850 werd het bisdom Tongeren, waartoe het huidige Noord-Brabant behoorde, ingedeeld in dekenaten. Eerst omstreeks het jaar 1000 was het zover, dat het christendom hier in deze streken algemeen werd aangehangen. Er ontstonden steeds meer parochies, bediend door een geestelijkheid, die onderhouden werd dank zij giften van de gelovigen en geschonken tienden.

Het duurde echter lang voordat het bijgeloof was uitgeroeid. Verschillende gebruiken van het heidendom werden door het katholieke geloof in een andere vorm overgenomen, evenals verschillende feesten. Zo werden heilige eiken, waar vroeger offers werden gebracht aan Wodan en Donar, bidplaatsen; lentevuren werden omgezet in paasvuren enz. In vrijwel elk dorp werd een kerk gebouwd; in verschillende streken ontstonden kloosters en abdijen, van waaruit ook vele parochies werden bediend, gronden werden ontgonnen, mensen werden opgeleid en zieken werden verpleegd.

De slavernij werd door het christendom afgeschaft, al bleven velen nog sterk afhankelijk van hun heer.

Een tussenperiode vormde de inval van de Noormannen in de 9e en 10e eeuw, die vele kerken en kloosters vernielden. Er ontstonden nieuwe abdijen, waarvan de oudste in Brabant gesticht werden door de Benedictijnen. Er kwamen andere kloosterorden bij, die grote invloed zouden uitoefenen in vele parochies, die door deze vanuit hun abdijen werden bediend, zoals Leuven, Tongerlo, Averbode, Postel en Berne. Er werden grote ontginningen in gang gezet, zoals door de abdij van Berne in het Land van Heusden en Altena; later ook bij Schaijk, Nistelrode en in de Peel; door kloosterontginningen ontstond het dorp Oudenbosch; het dorp Hoeven dankt zijn naam aan de hoeven van de St.-Bernardsabdij. Ook andere abdijen kregen vele bezittingen in de dorpen van Noord-Brabant. Zo had de Abdij van Postel eigendommen in en het pastoraatsrecht van Asten, Reusel, Veldhoven, Lage Mierde, Oerle, Lierop, Lieshout en Aarle-Rixtel; de Abdij van Tongerloo had rechten in 44 plaatsen in Brabant, o.a. in Hogeloon, Haaren, Tilburg, Chaam, Nispen, Enschot, Waalwijk, Loon op Zand, Drunen, Diessen, Moergestel, Riel en Roosendaal; de Abdij van Berne in Vlijmen, Engelen, Hedekhuizen, Oudheusden, Besoyen, Elshout, Haarsteeg; de Abdij van St.

Geertrui in Oisterwijk, Helvoirt en Udenhout; de Abdij van St. Bavo in Klein Zundert. De Abdij van Thorn had weer eigendommen in West-Brabant, o.m. in Gilze, Oosterhout, Ginneken, Prinsenhage en Rijsbergen, Ulvenhout, Galder, en Sprundel.

In de twaalfde, dertiende, veertiende en vijftiende eeuw kwamen er naast de parochiekerken ook kapittelkerken, waarvoor meer priesters werden benoemd, die dan samen een kapittel vormden.

De oudste is van 1150 in Hilvarenbeek; Sint-Oedenrode volgde in 1170; Oirschot omstreeks 1280; Breda in 1303; Grave in 1308; Geertruidenberg in 1310; ’s-Hertogenbosch in 1366; Heusden in 1355; Eindhoven in 1399; Bergen op Zoom in 1428; Boxtel in 1493. Het werden overwegend plaatsen waar grote kerken met een rijk interieur gebouwd werden.

In de tijd, waarin Brabant in oorlog was met Gelre, gedurende het begin van de 16e eeuw, bouwden verschillende abdijen en kloosters refugiehuizen in de versterkte steden, waar hun pastoors en andere geestelijken een veilig toevlucht konden vinden. De abdijen van Tongerlo, St. Geertrui, Postel en het klooster Mariënhage bij Eindhoven hadden een dergelijk huis in ’s-Hertogenbosch; de Karthuizers uit Antwerpen zochten hun toevlucht in een huis in Bergen op Zoom. De Abdij van Berne zou later een tijdelijk onderdak in ’s-Hertogenbosch zoeken. Want deze refugiehuizen zouden nog intensiever worden gebruikt toen eenmaal de geloofsstrijd was uitgebroken. Onder keizer Karel V volgde het ene plakkaat op het andere om elke vorm van ketterij te onderdrukken.

In het geheim groeide het verzet tegen de katholieke kerk en nog veel meer tegen het gedrag van de geestelijkheid.

In de eerste helft van de 15e eeuw was er sprake van decadentie van de katholieke kerk in sommige delen in de Nederlanden en ook was er kritiek op het leven van sommige priesters. Herhaaldelijk was het niet de beneficiant, maar een huurling, die het kerkelijk werk deed. Er was sprake van wantoestanden, drinkpartijen door de geestelijkheid, priesters, die in concubinaat leefden.

In 1572 werd op gezag van de bisschop van Den Bosch en op last van Alva in het dekenaat Geertruidenberg en in het dekenaat van Heusden en van Bommel, delen van het „Hollands Brabants”, dat tot 1561 bij het Bisdom Utrecht behoorde, een visitatie gehouden, waarbij de slechte toestanden die onder de priesters heersten, aan het licht kwamen. Er werden ook verdachtingen uitgesproken tegen priesters, die in de jaren 1566 en 1567 min of meer geprotestantiseerd zouden hebben.

De pastoor van Babiloniënbroek was aan de drank en verwaarloosde zijn ambt; de kapelaan van Almkerk zat veel in de kroeg, de pastoor van Uitwijk zou geen wettige zending hebben; in het dekenaat Geertruidenberg was de ernstige misstand ontdekt in het kapittel van Geertruidenberg zelf. Van de tien kanunniken resideerden er drie helemaal niet. De door de opstand uit Middelburg verdreven bisschop Johan van Strijen was in 1582 als koninklijk commissaris in Breda, waar het katholicisme ook alweer alleenheersend was. Breda zou echter van 1590 tot 1625 staatsgebied worden. Bergen op Zoom was dat al vanaf 1577. Uit een visitatie van 1590 blijkt echter, dat er in het dekenaat Breda een groot gebrek aan priesters is.

Van de 200 plaatsen waren er slechts 40 bezet. In Bergen op Zoom waren maar vier priesters, die nauwelijks actief konden zijn. Daar waren alle kerken door de protestanten in beslag genomen en alle kerkelijke goederen ontvreemd.

Waar het katholicisme zich in de geest van het Concilie van Trente wist te hervormen kreeg de protestantisering geen kans van slagen. Dat was met name het geval in Noord-Brabant, evenals in Twenthe, ook al moest de uitoefening van de katholieke godsdienst in de generaliteitsperiode in het geheim worden uitgeoefend. Op een enkele plaats, waar geen priester voorhanden was, zoals bijvoorbeeld in Sprang, lukte het echter wel.

Van hervormde zijde werd fel te keer gegaan tegen de katholieke kerk, door de predikanten, die ingezet werden, door de kerkeraden en de synoden, toen de katholieke godsdienst eenmaal verboden was. De katholieke kerk heet dan ,,de Babylonische hoer”, ,,een kanker ende een pest in de staat”, ,,een adder, een slange die ons de keel afbijten zal” e.d. Priesters, vooral de Jezuïeten, waren ,,goddeloos” en „addergebroedsel”. Toen Alva eenmaal in het land was werden medeplichtigen aan de Beeldenstorm veroordeeld; verschillenden werden ter dood gebracht. Vele protestanten waren inmiddels het land uit gevlucht. Maar ook de andere kant liet zich niet onbetuigd.

De geuzen trokken regelmatig plunderend maar ook moordend rond. In Fijnaart en in Haaren werden de pastoors vermoord; het zou de inleiding vormen van de moord op grote schaal in 1572 op de martelaren van Gorkum, die in Den Briel de dood vonden.

Onder de hertog van Parma, die in 1585 het Spaanse gezag in de zuidelijke Nederlanden met name had hersteld was het protestantisme hier verbannen. Het herstel van het katholicisme volgde. Prof. Rogier komt hierbij tot de conclusie, dat de radicale uitbanning van de calvinisten uit de zuidelijke Nederlanden het contrast tussen het Boven- en het Beneden-Moerdijkse Nederland heeft verscherpt; alles wat uitweek vestigde zich in Holland en vormde daar het eerste ferment, straks een zeer degelijke versterking van de hervormde gemeenten. Daarentegen werd het Beneden-Moerdijkse land, België en de Generaliteitslanden, gezuiverd van zijn eigen autochtone ketters.

Er kwam een eind aan, nadat Frederik-Hendrik in 1629 ’s-Hertogenbosch had veroverd, na mislukte pogingen van Maurits. Maar vooral na 1648, de Vrede van Munster werd begonnen met de invoering van het protestantisme, niet alleen door het beroepen van predikanten in verschillende plaatsen, door het in beslag nemen van de kerkelijke goederen, het bezetten van de katholieke kerken, maar ook door het verbieden van uitoefening van het katholieke geloof. Vrijheid van godsdienst was afgeschaft. Al in 1633 was een begin gemaakt met het inzetten van predikanten, door de Bossche kerkeraad werden er beroepen in Helmond, Oss, Tilburg, Oisterwijk, Oirschot en Vught. De meesten moesten onder gewapend geleide in de kerken worden gebracht. Het bleef zonder succes door het verzet van de bevolking vooral. Rogier meldt uit deze periode o.m. dat een verzoek aan Frederik Hendrik om krachtiger militaire bescherming voor de predikanten door deze van de hand werd gewezen met de opmerking, dat de predikanten evenveel moed behoorden te hebben als de katholieke priesters, die het zonder deze bescherming moesten doen.

In 1648 had behalve Den Bosch alleen Vught nog een predikant. Degenen, die in dat jaar werden beroepen kregen vrijwel geen voet aan de grond. Heel Tilburg telde 8 protestanten, in 1651 waren dat er 40, maar toen waren er ook hervormde ambtenaren aangesteld; in de ene plaats met predikant kwam het aantal gemeenteleden niet boven de vijf of zes; in een grotere stad was dat hooguit een tiental. In het midden van de 18e eeuw waren er in het gebied van Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch nog geen 60 predikanten, van wie de meesten niets hadden te doen.

In verschillende gebieden bleef de katholieke godsdienst zelfs volledig gehandhaafd, omdat die niet tot de generaliteitslanden behoorden, zoals het graafschap Megen, de heerlijkheid Ravenstein, de baronie van Boxmeer, de vrije rijksheerlijkheid Gemert, ambt Oeffelt, Luyksgestel behorend tot het bisdom Luik. In het overige deel van het huidige Noord-Brabant kreeg het protestantisme helemaal geen of nauwelijks vat op de bevolking. En wanneer er al lidmaten gevonden werden bestonden deze voor een zeer groot deel uit ambtenaren, die van elders gekomen waren.

In de stad en de Baronie van Breda werd ook de protestantisering niet op grote schaal ingevoerd, wat voornamelijk te danken was aan het zoals Rogier het zegt ontbreken van positieve medewerking tot protestantisering bij de prinsen Maurits (1584-1606), Philips Willem (1606-1618), Maurits (1618-1625) en Frederik Hendrik (1625-1647), alsmede bij de prinsessen Amalia van Solms en Mary Stuart als voogdessen van de minderjarige Willem III. De enige uitzondering was de houding van Willem II, die na het sluiten van de vrede van Munster wel de katholieke godsdienst ging weren en dwangmaatregelen voorschreef om het protestantisme te bevorderen.

In 1581 kregen de protestanten in Breda echter wel de OL Vrouwekerk op de Markt. Toen Spanjaarden de stad in hetzelfde jaar nog veroverden werden er 33 hervormden gevangen genomen. Er zou opnieuw een poging tot invoering van de protestantse godsdienst volgen na de inval door middel van het turfschip. Er kwamen ook elders vaste predikanten, in 1613 te Roosendaal en Oosterhout, het jaar daarop in Leur en Terheyden, in 1615 te Chaam en Zundert, in 1616 te Rijsbergen en twee jaar later in Dongen.

Maar opnieuw kwam er een ommekeer toen Breda in 1625 weer door de Spanjaarden werd veroverd. De predikanten verdwenen uit de Baronie en het katholicisme werd weer hersteld. Toen de staatsen in 1637 weer terugkeerden in de stad na de herovering door Frederik Hendrik werd de hervormde kerk in ere hersteld, maar de protestanten waren ook onderling verdeeld; er kwam ook een Waalse gemeente evenals een Lutherse. Maar ook die kregen amper aanhang. Door Willem II werden in 1648 de kerken wel aan de katholieken ontnomen en werden er zoveel mogelijk predikanten benoemd. Na zijn dood werd de politiek van zijn voorgangers hersteld tot ergernis van de dominees en de synode.

Bergen op Zoom met het markizaat, dat vanaf 1577 staats is gebleven, kende evenmin een succesvolle protestantisering, mede door de houding van de Vrouwe van Bergen, de weduwe van Antonius van Glymes en hun zoon Jan IV van Glymes. Ook diens opvolger, door de Staten erkend, Jan van Wittem als markies, was fel anti-Spaans, maar even fel tegenstander van het protestantisme. Toen in 1580 de beeldenstorm hier uitbrak was het gedaan met de openbare uitoefening van het katholieke geloof. Bij het twaalfjarig bestand veranderde dat weer, opnieuw na 1648. Veruit de meeste gemeenten bleven voor 95 % en meer katholiek, met Willemstad als uitzondering. Later kwamen er enkele gereformeerde plaatsen bij, vooral door immigranten.

In de Langstraat werden dat als uitzonderingen Sprang-Capelle en ’s-Gravenmoer. Ook in het gebied tussen Maas, Bergse Maas en Biesbosch had de protestantisering wel succes, zoals in Wijk en Aalburg, Eethen, Woudrichem, Werkendam, Almkerk, Veen en Andel. Giessen werd zelfs volledig protestant. Na de val van Den Bosch werden alle kerken aan de katholieke eredienst onttrokken. De priesters moesten de stad binnen twee maanden verlaten hebben. De kerkelijke en geestelijke goederen werden door de Staten-Generaal in beslag genomen.

Toch bleven vele priesters op hun post. Eerst later zouden verschillende schuilkerkjes in gebruik worden genomen. De bisschop van ’s-Hertogenbosch vestigde zich uiteindelijk op het kasteel in Geldrop. Bisschop Ophovius trok regelmatig zijn bisdom door. Bekend is, dat hij in 1632 te Uden aan tweeduizend mensen het vormsel toediende. Vele priesters bleven actief werkzaam; enkelen werden gevangen gezet, maar ook predikanten werden door de Spanjaarden opgepakt.

Gesloten kerken werden weer heropend. Toen de plakkaten echter strenger werden was men echter wel gedwongen zijn toevlucht te zoeken tot de vrije gebieden, zoals Bokhoven, Gemert en Handel, Ravenstein en Megen, of tot de opgerichte grenskapellen, maar ook daarnaast werd de zielzorg in de Meierij clandestien uitgeoefend. Tot 1648 bleven vrijwel alle katholieke kloosters buiten Den Bosch in stand. Maar in dat jaar kwam in de hele toestand verandering. De kwartierschouten werden door protestanten vervangen. Schoolmeesters moesten de gereformeerde leer aanhangen.

Alle huwelijken moesten door de predikant gesloten worden. Tot 1672 was er duidelijk sprake van een vervolging van het katholicisme. Vanaf die tijd was het weer mogelijk bijeen te komen in schuurkerken. Door de inval van de Fransen kon het katholicisme tijdelijk worden hersteld. Het is bekend dat de dekenaten Bergen op Zoom en Breda in 1672 samen 29 priesters telden, 17 seculieren, 4 Norbertijnen, 4 Jezuïeten, 2 Dominicanen, 1 Wilhelmieten 1 Karmeliet. In het Bossche bisdom waren de witheren van Tongerlo actief in 12 plaatsen, de witheren van Berne in 8 plaatsen, de witheren van Floreffe of Postel in 10 plaatsen en de witheren van Averbode in 2 plaatsen.

De Dominicanen bedienden 2 staties in Den Bosch en namen waar in 2 andere plaatsen; de Jezuïeten hadden 3 staties in Den Bosch, 1 in Geertruidenberg en 1 in Oudheusden en bedienden de parochie Ravenstein. De Franciscanen hadden in de Meierij 4 plaatsen, de Karmelieten 3, de Duitse Orde 5, de Capucijnen 1, de Abdij van St. Geertrui 2, de Brigittijnen 1. Ook de Kruisheren trokken rond. Daarnaast werden evenveel plaatsen nog bediend door de seculieren.

Er mochten dan uiteindelijk wel schuurkerken worden gebouwd, maar wel naar uitdrukkelijke voorschriften. Een dergelijk gebouw mocht onder geen voorwaarde op een kerk lijken; de bepalingen waren per plaats verschillend, evenals de recognitiegelden, die de katholieken aan de schout moesten betalen. Er kwam nog een kerkbelasting bij. Het zou tot eind 1794 duren voordat er sprake was van vrijheid van godsdienst, na de inval van de Fransen, die steun kregen van de patriotten. Protestantse ambtenaren en predikanten vluchtten naar het noorden. De tijd van het generaliteitsland-zijn was voor Brabant voorbij.

In de Franse tijd, voornamelijk in opdracht van Lodewijk-Napoleon en Napoleon, werden vele kerken aan de katholieken teruggegeven; veel bedehuizen waren echter in de voorafgaande tijd in verval geraakt; vele werden, soms op de toren na, gesloopt, maar het katholieke leven in Brabant herstelde zich snel. Het bisdom Den Bosch behield zijn apostolisch vicaris; West-Brabant kreeg er een in Breda. In beide diocesen werden seminaries opgericht om nieuwe priesters op te leiden. Keizer Napoleon benoemde, zonder toestemming van de paus, een bisschop in ’s-Hertogenbosch, die de St. Janskathedraal als bedehuis kreeg. De geestelijken en de gelovigen bleven echter trouw aan de vicaris, die echter geruime tijd door Napoleon gevangen was gezet.

Van de circa 200 kerken en kapellen, die in aanmerking kwamen voor restitutie, waarvan er dus vele verwaarloosd en vervallen waren, zijn er voor 1801 ongeveer 110 aan de katholieken teruggegeven. In de steden en grotere dorpen bijna geen. In 1801 bleven er nog ongeveer 90 kerken over, die nog niet waren teruggegeven. Onder Lodewijk-Napoleon (1806-1810) kwam deze zaak opnieuw aan de orde. Daardoor werden nog een 40-tal kerken aan de katholieken in Noord-Brabant toegewezen. Een 50-tal kerken bleef in het bezit van de protestanten, omdat de lijst nog niet was afgewerkt, toen Lodewijk-Napoleon in 1810 was afgezet door zijn broer.

De St. Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch was in 1810 nog in handen van de protestanten. Napoleon gaf deze toen aan het bisdom Den Bosch, waarvoor hij een bisschop, Van de Camp, had benoemd. Hoewel de protestanten de kerk onder koning Willem I terug eisten bleef de St. Jan katholiek. Er moest wel een schadeloosstelling aan de protestanten worden betaald van ƒ 120.000,-. De OL Vrouwekerk in Breda bleef wel in handen van de protestanten.

De eerste groot-seminaries van Nederland kwamen tot stand in Noord-Brabant; die van het bisdom Den Bosch in 1798, aanvankelijk in ’s-Hertogenbosch maar vanaf 1799 gevestigd in kasteel Nieuw-Herlaer in Sint-Michielsgestel. In 1839 verhuisde het grootseminarie naar een nieuwbouw in Haaren. Voor West-Brabant, dat tot het bisdom Antwerpen behoorde, kwam ook een priesteropleiding tot stand in 1798 te Breda; in 1800 werd het seminarie overgebracht naar het herenhuis op het landgoed Ypelaer.

In 1801 werden de oude bisdommen opgeheven en vervangen door nieuwe. In 1803 werd pastoor Adrianus van Dongen voor West-Brabant benoemd tot apostolisch vicaris. Het vicariaat werd in 1853 verheven tot het bisdom Breda. Het omvatte niet geheel West-Brabant, omdat het een voortzetting was van het Noord-Brabantse deel van het Bisdom Antwerpen. Moerdijk, Zevenbergen, Geertruidenberg en de daaromliggende dorpen behoorden namelijk al tot het Bisdom Den Bosch.

De districten Ravenstein en Megen behoorden tot het bisdom Luik; het Land van Grave en Cuijk behoorde, met de Gelderse districten Nijmegen en het Land van Maas en Waal, tot het bisdom Roermond. Van 1806 tot 1839 bestuurde Arnold Borret het Luikse deel vanuit Ravenstein, na 1831 als apostolisch Vicaris. De laatste bisschop van het oud-bisdom Roermond, mgr. baron van Velde de Melroy, vestigde zich in 1802 in Grave. Hij was lange tijd de enige bisschop in Nederland. Het Brabantse deel van zijn bisdom werd bij het Bisdom ’s-Hertogenbosch gevoegd, maar na de dood van mgr. Van Velde in 1824 werd Gerardus Hermans nog benoemd tot apostolisch vicaris van Grave.

In 1815 was in het vicariaat Den Bosch ook een klein-seminarie geopend, eerst in het kasteeltje Veebeek in Berlicum, in 1817 overgebracht naar Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Onder koning Willem I werden de priesteropleidingen gesloten en werd er een centrale opleiding in Leuven gesticht, maar hiervan is door niet één Noord-Brabander gebruik gemaakt. In 1830 werd deze opleiding bij gebrek aan voldoende leerlingen gesloten. De oude seminaries werden heropgericht.

Na 1827, na het sluiten van het concordaat tussen Den Haag en Rome, zouden er twee bisdommen in de noordelijke Nederlanden komen: het bisdom ’s-Hertogenbosch voor Noord-Brabant, Zeeland en Gelderland; het bisdom Amsterdam voor de overige provincies. Na de definitieve scheiding met België in 1839 werd de provincie Limburg het jaar daarop een eigen apostolisch vicariaat. De vicariaten Megen-Ravenstein en Grave werden opgeheven en bij het vicariaat van Den Bosch gevoegd, al werd er in 1840 nog een vicaris benoemd. Het vicariaat van Breda werd uitgebreid met Zeeuws-Vlaanderen in 1841, als afgescheiden deel van het bisdom Gent.

Het zou nog tot 1851 duren voordat de districten Megen-Ravenstein en Grave bij het in 1842 tot bisdom verheven vicariaat Den Bosch werden gevoegd. In april 1842 werden Henricus den Dubbelden in Den Bosch, Johannes Zwijsen in Tilburg en Johannes van Hooydonk in Hoeven tot bisschop gewijd.

Koning Willem II maakte ook het uitstervingsdecreet voor kloosters van zijn vader ongedaan, waardoor vele nieuwe leden intraden. Na 1840 ontstonden ook verschillende nieuwe congregaties in Noord-Brabant, zoals de Zusters van Liefde en de Fraters van Tilburg, beide gesticht door mgr. J. Zwijsen. Geruime tijd moesten de bisschoppen buiten de hoofdplaatsen van hun diocees wonen, de residentie van Den Bosch was Huize Gerra in Haaren, die van Breda was Hoeven. Pas in 1870 werd het voor ’s-Hertogenbosch toegestaan dat de bisschop daar ging wonen; Breda volgde twee jaar later.

Er werden op het einde van de vorige en in het begin van de twintigste eeuw in vele steden en dorpen nieuwe kerken gebouwd en nieuwe parochies gesticht. Ook kort na de tweede wereldoorlog volgde een nieuwe reeks.

Intussen was Noord-Brabant opnieuw en op nog grotere schaal een kloosterland geworden. Mede doordat zich hier uit Frankrijk en Duitsland uitgeweken kloosterlingen vestigden.

In 1953 telde Brabant 29 paterorden en congregaties met 70 kloosters, 13 broedercongregaties met ruim 80 tehuizen en 370 zusterkloosters. Inmiddels zijn vele kloostergebouwen verlaten, gesloopt of van een andere bestemming voorzien, omdat er na 1950 duidelijk een kentering kwam.

In die tijd maakte het protestantse deel van de bevolking ongeveer 9 procent uit. De Brabantse Hervormden, die aanvankelijk kerkelijk bij aangrenzende provincies waren ingedeeld, kregen een nieuwe kerkprovincie in 1816, met vier classes, t.w. ’s-Hertogenbosch, Breda, Heusden en Eindhoven. In het Land van Altena en in een paar plaatsen in Noord-west-Brabant werden door afscheidingsbewegingen nieuwe Gereformeerde Kerken opgericht; in het overige deel van de provincie kwamen de Gereformeerde Kerken tot stand doordat mensen zich hier kwamen vestigen, zoals dat ook gold voor de Remonstranten en Doopsgezinden. De protestanten in Brabant zijn verdeeld over verschillende kerkgenootschappen, waarvan de Nederlands Hervormde Kerk de grootste is; de Gereformeerde Kerken en de kleinere kerkgenootschappen bevinden zich in die plaatsen, waar de sterkste concentraties van protestanten worden aangetroffen. De Hervormde Kerk heeft ruim 90 gemeenten; de Gereformeerde Kerken circa 30 gemeenten; de kleinere kerkgenootschappen 27 gemeenten, waaronder Remonstrantse, Doopsgezinde en Lutherse gemeenten.

In de 60er en 70er jaren kwam er, met name in de Katholieke Kerk een grote verandering, aanvankelijk door wijzigingen in de praktijk, verruiming van de opvattingen, het afschaffen van de persoonlijke biecht, het invoeren van de eigen taal in plaats van het Latijn e.d. Velen maakten zich weliswaar niet direct van de Kerk los, maar gingen minder praktizeren. Hierdoor werden in de steden verschillende kerken gesloten en diverse ook gesloopt, zoals de kathedrale kerk in Breda, de kerken van de Noordhoek en de Besterd in Tilburg, de St, Leonarduskerk in ’s-Hertogenbosch. Andere kregen een andere bestemming, zoals bijvoorbeeld de huidige Speelkerk in Eindhoven en de steentjeskerk, nu als museum in gebruik, eveneens te Eindhoven. In Tilburg werd een kerk in gebruik genomen als wijkcentrum.

Er zijn in Noord-Brabant ook zeer kleine kerkgenootschappen. De Oud-Katholieke Kerk heeft in Eindhoven aan de Kloosterstraat haar Oud-Katholiek pastoraal centrum; voor diensten wordt de kapel van de zusters aan de Jan Smitslaan gebruikt.

De Grieks-Orthodoxe Kerk wordt bediend vanuit Rotterdam en houdt soms kerkelijke bijeenkomsten in Best; de Oekraïnsch-Katholieke Kerk heeft voor het houden van diensten onderdak gevonden in de oude prelaten-kapel van de Abdij der Norbertijnen in Heeswijk-Dinther. De ikonen werden geschonken door Baron van den Bogaerde van Terbrugge.

Vanaf 1976 is er een Grieks-Orthodox klooster van de profeet Elias met diensten volgens de Byzantijnse ritus, in de Nederlandse taal, aan de Petersweg te St. Hubert; opgericht door Ruud van Neerven, nu pachomius van Neerven als vader Pochrom.

In Breda is de Nederlandse Orthodoxe parochie Antiocheens, en het bisdom Breda thuis, onderhorig aan de aartsbisschop in Parijs; Russisch-Katholieke diensten worden gehouden te Eindhoven aan de Aalsterweg in de kapel van Eikenburg-college.

Katholieke diensten in Byzantijnse ritus worden gehouden in de crypte van de Theresiakerk te Eindhoven, welke plaats ook beschikt over een Byzantijns koor.

De Anglikaanse kerk gebruikt twee zondagen in de maand hetzelfde adres.

In Eindhoven heeft ook de Kerk van Jezus Christus, van de heiligen der laatste dagen, een onderkomen.

Jehova-Getuigen in Eindhoven, Breda, met koninkrijkszaal in Tilburg, en een centrum in Budel.

Bron: V. Claassen, Geschiedenis van Brabant; Van Velthoven, Brabant, een gewest in opkomst; Bannenberg, St. Willibrord.