Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

WADDENZEE

betekenis & definitie

(Fr.: It Wâd). De zee tussen de Waddeneilanden, het vasteland van N.-Holland, de Afsluitdijk en het vasteland van Frl. en Groningen.

Het Fr. deel hiervan wordt in het westen begrensd door de lijn van het Eierlandse Gat naar het Breezand en in het oosten door de lijn van het Simonszand naar de Westpolder aan de Lauwerszee. (-> Compendium; Het landschap van Friesland).De W. is een van de merkwaardigste kustzeeën; bij hoog water zee, bij laag water een uitgestrekte zand- en slikvlakte, doorsneden door bochtige getijgeulen en prielen (de kleine geulen). Men onderscheidt bij deze geulen de vloedscharen, die vooral openliggen voor de vloed en op het Wad eindigen in een drempel, en de ebscharen, die vooral openliggen voor de ebstroom en aan de zeezijde, in de onderzeese delta’s (zie Waddeneilanden) een drempel hebben. Daarnaast zijn er ook enkele doorgaande geulen, zoals tussen Texelstroom en Inschot. De geulen zijn in de zeegaten tientallen meters diep, en worden op het wad ondieper naarmate ze zich vertakken.

De vloedstroom gaat links en rechts van de Waddeneilanden naar binnen en de drempels der vloedscharen liggen achter elk Waddeneiland over een strook waar de normale vloedtijen elkaar ontmoeten. Op deze strook, het wantij, is het wad het hoogst, hier bezinkt ook het meeste slib. Doordat de vloedstroom uit het westen komt, ligt het wantij niet achter het midden van het eiland, maar meer O. (—> de kaart). Bij oostenwinden treedt tij verlaging op en kan men soms Ameland of Schiermonnikoog over het wantij te voet bereiken. Sedert de aanleg van de Afsluitdijk ontwikkelt zich tussen Marsdiep en Vlie een wantij in de lijn Harlingen-Eierlandse Gat, welk zeegat van weinig betekenis is. Het zal echter nog eeuwen duren voor zich hier een nieuwe evenwichtstoestand heeft ingesteld.

In Zeeland zijn op het wantij de klei-eilanden ontstaan; in de W. is dit niet het geval, wrsch. omdat de heersende wind hier dwars op het wantij staat. Wél lagen in de M.E. op het wad enkele bewoonde eilandjes, thans is alleen nog van —> Griend een steeds kleiner wordende rest aanwezig.

Tussen de geulen liggen uitgestrekte zandplaten, de grootste zijn de Hengst ten zuiden van Vlieland en de Grienderwaard ten zuiden van Terschelling. De bodem van de W. bestaat vrijwel geheel uit zand met een slibgehalte van ca. 5 pct. (slib bestaat uit kleideeltjes kleiner dan 0,016 mm). Het zand is het grofst in het gebied van de sterkste stroming. Slibafzetting komt behalve op het wantij alleen voor langs de kusten O. van de Zwarte Haan; deze wordt door landaanwinningswerken bevorderd. Voor de slibafzetting zijn levende organismen, in het bijzonder lamellibranchiaten (plaatkieuwigen, bijv. mossels) van grote betekenis. Deze zeven met hun kieuwen de vaste stoffen uit het zeewater; wat hiervan onverteerbaar is verlaat het lichaam in vorm van samengekleefde korrels, die gemakkelijk bezinken.

De tot enkele meters dikke laag wadzand bedekt op vele plaatsen een veenlaag, die in het Subatlanticum werd gevormd en enige honderden jaren geleden op vele plaatsen nog aan de opp. lag. Hieraan herinnert nog de naam Moerwardt Z. van Vlieland op 16de-eeuwse kaarten en de naam Heideveld Z. van Ameland. Het zand, dat zich op dit veen heeft afgezet, komt uit de geulen en van de onderzeese delta en de stranden der Waddeneilanden. Bij voortgaande spiegelrijzing zal deze zand verplaatsing voortgaan en deze zgn. zandhonger van de W. bedreigt onze kusten. Het zoutgehalte van de W. wisselt plaatselijk sterk i.v.m. getijstromen, windrichting en lozing van zoet water o.a. door de sluizen in de Afsluitdijk, die gemiddeld per jaar 1200 miljoen m3 zoet water aanvoeren. Een gemiddeld cijfer van 2,5 pro mille zout tegen 3,5 pro mille van het Noordzeewater heeft dus slechts betrekkelijke betekenis.

De temperatuur schommelt vooral sterk in het ondiepe water op de platen, in de diepe geulen is ze meer constant. De plantengroei op het wad beperkt zich tot enkele algen (wieren); tot 1930 kwamen ook uitgestrekte velden zeegras (zostera) voor; door een schimmelziekte is deze plant zeldzaam geworden (zie Kwelder). De dierenwereld van het wad is bijzonder rijk en interessant. Opvallend zijn de wadpieren, welker uitwerpselen alle zandplaten dicht bedekken; verder de zeehonden en de bruinvissen en de scharen van vogels die hier het hele jaar door bij laag water hun voedsel zoeken.

De wadvisserij was vroeger belangrijker dan tegenwoordig; garnalen en mossels zijn de belangrijkste objecten, terwijl plaatselijk ook platvis wordt gevangen. (—> Mosselvisserij).

Buiten de betonde geulen is scheepvaart op de W. alleen mogelijk voor platboomde schepen; de voornaamste prielen zijn door de wadvissers bebakend met zgn. steekbakens, dat zijn in de wadbodem gestoken takken. Voor goede zeilers heeft het varen op de W. bijzondere bekoring.

Herhaaldelijk zijn plannen ontworpen tot indijking van de W. door afsluiting van de zeegaten; bekend zijn die van Van Diggelen (1849) en Draisma de Vries (1921). De waterstaatsingenieurs achtten het tot voor kort technisch niet mogelijk de zeegaten af te sluiten; pas na de stormramp in febr. 1953 heeft men een bruikbare methode ontwikkeld. Een zeer voorlopig indijkingsplan vindt men op bovenstaand kaartje. Het beoogt afsluiting van alle zeegaten tussen Texel en Rottumeroog; van Texel wordt een dijk aangelegd naar de Afsluitdijk bij Kornwerderzand en één van Rottumeroog naar de Groningse kust. Drooglegging zou geschieden in drie fasen: a. de Lauwerszee en de kwelders aan de Fr. en Groningse kust; b. de waardgronden Z. van Vlieland; c. de Wadden O. van de dijk Terschelling-Zwarte Haan. N. van de Afsluitdijk blijft een restant van de W. door het Marsdiep in verbinding met de Noordzee.

Tussen Harlingen en Terschelling ontstaat een groot zoetwaterbekken; in de O. Wadden worden de geulen tussen de kaden kleinere zoetwaterbekkens. Ofschoon de onvruchtbare zandplaten voor de landaanwinning weinig betekenis hebben, is de afsluiting der zeegaten om de verkorting der kustlijn, de beteugeling van de zandhonger en het verkrijgen van een zoetwaterbekken wel urgent. De fasen b. en c. zullen echter tot na de uitvoering der Deltawerken in onderzoek blijven. Alleen de indijking van de Lauwerszee hoopt men binnen enkele jaren te voltooien. De afsluitdijk van 13 km komt tussen het Westerstek (tussen Peasens en het Banthuis) in Frl. en de Westpolder in Groningen.

Hij loopt langs de Oort, een zijgeul van het Zoutkamperlaag. De dijk zal ruim 7100 ha land en 2200 ha water, het boezemmeer, afsluiten (vgl. Tjeukemeer 2160 ha). Er komt 3100 ha goed land, 3600 ha voor bos en wei-op-zand, 400 ha voor wegen, kaden, binnendijkse geulen en eventuele dorpen. Of de bouw van één of twee dorpen voor een polder met 2000-2500 inw. verantwoord is, blijft een vraag. Ophoging van de thans 32 km lange, en te lage zeedijk wordt door de afsluiting overbodig.

Er komen nieuwe afwateringsmogelijkheden, alleen voor Frl. al zoveel als een gemaal van 3000 m3 per minuut geeft. Verder betere verbindingen te land en te water (Dokkum bereikbaar voor grotere schepen?) en gelegenheid voor een goed geoutilleerde vissershaven aan het wad. De landaanwinning in de Lauwerszee vervalt. Men krijgt ervaring in het afsluiten van zeegaten (Deltaplan!) en in het bruikbaar maken van wadgronden (verdere inpoldering!), zie Amelander dam. w., M.; s., K. Zie: T.K.N.A.G. (1953), afl. 3.