Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

STANDEN

betekenis & definitie

Uit wezenlijke verhoudingen gegroeide, door traditie in stand gehouden, groeperingen, in het bezit van bepaalde privileges, uit het bewustzijn waarvan zij (uit zich zelf en door de erkenning door anderen) een bepaalde plaats in de sociale rangorde innemen.

Van oudsher kent Frl. als S.; adel, geestelijkheid, poorters der steden en boerenstand. Langzamerhand zijn deze S. als zodanig verdwenen. De adel verloor zijn privileges en steunde verder op bezit, afkomst en (geenszins kritiekloos) respect. De geestelijkheid was na de hervorming geen gesloten groepering meer en was meer dan de adel van het bestuurlijk leven uitgesloten. De poorters en de boeren verloren hun standskarakter, enerzijds doordat zij in zich zelf onderverdeelde groeperingen waren, die echter samen als ‘oude’ middenstand tot ‘klasse’ werden, anderzijds doordat de basis van deze klasse (het bezit) ondergraven werd door een nieuwe economisch georiënteerde groepering, die van de ‘nieuwe ’ middenstand (gebaseerd op inkomen), al is deze klasse, althans op het platteland, nog niet erg belangrijk. In 1814 werd nog een driedeligeS.-indeling gemaakt: steden, adel (zie Ridderschap) en eigenerfden, die, apart vertegenwoordigd, eikaars leden mochten verkiezen. De grondwet van 1848 maakte hieraan een eind.

Als woord leeft ‘stand’ in Frl. nog meer dan ‘klasse’. Deze term heeft alleen ingang gevonden voor de vóór 1850 voorbij geziene (en nog immer vage) collectiviteit der arbeiders. Vgl. voor S. in de M.E.: horige, hoofdeling, huisman, oeradel; voor de SaksischBourgondische tijd landdag, staten; voor de tijd van de Republiek kamer, kwartieren.