Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

SCHILDERKUNST

betekenis & definitie

De in Frl. geschilderde altaarstukken hebben de hervormingstijd niet overleefd. Het oudste werk is uit de 16de eeuw, alleen portretten.

Stukken van Fr. schilders verschillen van die der van elders gekomenen ('geïmporteerde’) door een zekere stijfheid en een meer decoratief karakter, gekenschetst in het woord ‘agrarisch’. Er is wederzijdse beïnvloeding, zodat zuiver geïmporteerd of agrarisch werk zeldzaam is.

Het belangrijkst was Adriaen v. Cronenburgh, wrsch. opgeleid door de Haarlemmer Jan Mostaert.

Vijf van zijn stukken zijn gesigneerd, drie gedateerd: 1552, 1563, 1590. Een aantal andere portretten is, na vergelijking met de gesigneerde, aan deze schilder toe te schrijven: de vroegste aansluitend bij dat van Gerrolt v.

Cammingha (1552), die van na 1560 bij de stukken uit het Prado. Na 1590 treedt een anonymus in Adriaens plaats, wiens stijl zo aan contemporaine Vlamingen herinnert, dat men in hem een ‘Vlaamse emigrant’ vermoedt.

Zijn hoofdwerk vormen de portretten van Johan Tjaerda v. Starkenborch en Gaets Grovestins (1595, in Fr.

Museum).

Naast hem werkt ca. 1600 een agrarisch schilder.

Ook van ander werk tot ca. 1630 zijn geen makers bekend. Wybrand de Geest beheerst ca. 1620-50 de Fr. portretkunst.

Hij schildert de talrijke, hem door hof, adel en voorname burgerij opgedragen, portretten in de trant van Mierevelt en Moreelse, de realistische Utrechts-Haagse hofkunst. Opvallend in zijn portretten zijn de grote pupillen.De portretjes ten voeten uit van Harraen Willems Wier herinneren aan De Geest. Hij schildert iets harder, en staat dichter bij het agrarische portret. Ca. 1650 nemen vooral Nicolaas Wieringa en D. J. de Dowe het werk over, nog op hetzelfde peil. Na hen zakt dit. Julius de Geest, zoon van Wybrand, is voorlopig de laatste Fr. portretschilder van enige betekenis.

Tegen 1700 is de Brusselaar Louis Volders hofschilder. Vóór 1750 schilderen de broers Bemardus en Matthijs Accama en Rienk Keijert portretten van hof en adel. Rienk Jelgerhuis vervaardigt het ene pastelportret na het andere, en nummert ze, evenals de Accama’s. Tegen 1800 krijgt de jong gestorven D. J. Ploegsma enige belangrijke opdrachten.

Na diens dood geeft zijn vriend Willem Bartel v. d. Kooi de toon aan; met zijn leerlingen voert hij de vele opdrachten uit. Merkwaardig is, bij alle verschil in opvatting, een verwante trek in alle Fr. portretten, die wel vooral in de geportretteerden te zoeken zal zijn: men zit of staat recht en kijkt min of meer strak; geen vrolijkheid, geen zwier, niets onverwachts; men wilde afgebeeld zijn als de anderen uit de eigen kring.

Naast de portretten kwamen in 17de en 18de eeuw bijbels tafereel, landschap, zeestuk en stilleven wel voor. De eerste die hiertoe komt, is Lambert Jacobsz. In zijn werk zijn twee richtingen te herkennen, beide Italiaans:

a. het Italiaanse landschap, waarin zich een bijbelse handeling afspeelt (Elsheimer, Lastman, Pynas);
b. de groep van levensgrote driekwartfiguren om een tafel of tegen een effen achtergrond (Caravaggio). J acob Backer uit Harlingen is bij Lambert in de leer geweest, misschien Jacobus Sybrandi Mancadan ook. Deze schilderde arcadische Italiaanse landschappen, maar ook enige uitstekende landschappen in Frl. Emanuel Murant gaf op gevoelige wijze boerenerven met gebouwen en gedierte. Merkwaardigerwijs is er in dit zeevarend gewest maar één zeeschilder van betekenis: Wigerus Vitringa (ca. 1700); D. P. Sjollema en Nicolaas Baur, een eeuw later, zijn ook nog wel te waarderen.

Pas in de laatste jaren bleek dat in Frl. in de 17de eeuw interessante stillevens zijn geschilderd, waarvan het Fr. Museum de belangrijkste bezit. Een keukenstuk van de Fr. Leidenaar Jan Willems de Wilde herinnert aan vroege stillevens van Floris v. Schoten. Dirk de Horn toont in een hangende haan, stilleven met vlees en dode hazen, en vruchtenstillevens een oorspronkelijk talent.

Margaretha de Heer geeft met haar schelpen, torren en vlinders iets eigens. Misschien spreekt in Petrus Schotanus’ Vanitas-stillevens de invloed van zijn theologische familie. Deze 17de-eeuwse bloei breekt af. Pas in de 19de eeuw schildert Eelke Jeltes Eelkema weer bloemen en vruchten. De 18de eeuw brengt in het kader der binnenhuisarchitectuur behangsels, schoorsteenstukken en sopra-portes van middelmatig soort (R. Keijert, Rienk Jelgerhuis).

Dit duurt tot na 1800. Er naast werkt dan de school van Van der Kooi: portret en genrekunst van Fr. aard, nog versterkt door de Fr. dracht der figuren. Christoffel Bisschop, na 1S50, is romantischer; Hindeloopen wordt min of meer verheerlijkt. Lourens AlmaTadema uit Dronrijp leefde buitenslands en voelde zich aangetrokken tot de oude cultuur van Egyptenaren en Romeinen, w., A. Zie: Kurt Bauch, Jacob Adriaensz Backer (1926); Vr. F. xxvm (1928), 53-94; Oud Holland LI (1934), 210-217; A.

Wassenbergh, L’art du portrait en Frise au 16me siècle (1934); Gedenkb. Lwd. 1435-1935; Cat. Herdenkingstent. Lambert Jacobsz., Fr. Museum (1936); Oud Holland LVII (1940), 1-13; Kunsthist. Med. 1 (1946), 34-36; Cat. 100 j.

Fr. S.; Jaarb. Centraal Bureau voor de Genealogie II (1948), 189-205.

Tegenwoordige tijd. Zomin als tevoren heeft de Fr. S. in de 20ste eeuw een ‘eigen gezicht’. Frl. heeft geen karakteristiek Fr. bijdrage aan de Nederlandse S. geleverd. Dat de stof voor vele in Frl. ontstane kunstwerken Fr. is, betekent nog niet dat ze op specifiek Fr. wijze is verwerkt. Fr. schilders zijn open voor invloeden van buiten; van een prov. isolement is geen sprake.

Wel lijkt het nieuwe over het geheel iets later vat op de kunstenaars (vooral op de honkvasten onder hen) te krijgen dan in de Z. prov. en in Holland, waar het contact met buitenlandse kunstcentra frequenter en directer is. Het realisme, in ruime zin, vond in Frl. steeds als in heel Nederland trouwens — vele en toegewijde aanhangers. De zichtbare werkelijkheid werd weergegeven, geïnterpreteerd, als uitgangspunt genomen. Extreme bewegingen als futurisme en dadaïsme sleepten geen Friezen mee; het surrealisme vond onder hen weinig, en dan nog gematigde, vertolkers. Men vindt dus in Frl. in de 20ste eeuw naast realisme en naturalisme het impressionisme in allerlei schakering, het expressionisme (niet het hevigste), het kubisme (niet het meest leerstellige) en (bij enkelen) iets van de ‘experimentele’ en van de abstracte en absolute S.

Onder de Friezen ‘om utens’ zijn ook schilders en niet de minst begaafde. Als agrarische prov. biedt Frl. de schilders niet dezelfde kansen tot opleiding, voorbeeld, contact, werk, als de grote steden. Alle Fr. schilders, in Frl. en elders, hebben elk naar eigen aard bijgedragen aan het boeiende totaalbeeld der zoste-eeuwse Nederlandse S. Dat die bijdrage gewoonlijk bescheiden was is duidelijk: Frl. omvat ruim 4 pct. van de Nederlandse bevolking, en grote talenten zijn dun gezaaid. Zo’n talent was J. H.

Jurres, archaïserend romanticus, staande buiten de stroom van de tijd. Ook Jan Mankes, de peinzende realist, was een figuur van betekenis. In werk van Hobbe Smith en Ype Wenning bloeide de Haagse school voort. Tjerk Bottema was een bekwaam schilder, in Nederland vooral bekend door satirieke tekeningen in ‘De Notenkraker’. Zijn broer Tjeerd Bottema is een zeer respectabel schilder. Te vermelden zijn verder Anton Molkenboer, portrettist enz. en de landschapetser Riekele Prins.

Piet v. d. Hem is een zeer knap, vaak virtuoos, portrettist, Germ de Jong een kolorist van formaat en gevoelig tekenaar. Jeanne Bieruma Oostings gaven blijken vooral in haar grafisch werk duidelijk. Kunstenaars van meer dan prov. betekenis zijn Cor Reisma, schilder, glazenier, mozaïekkunstenaar, en G. Benner, die de werkelijkheid verdroomt of absolute werken maakt. S., G.

Zie: Kroniek van Kunst en Kultuur (okt. 1949).