Gaast (Fr.: geast). In het oude Frl. kende men ‘geest’ en 'mars(ch)’, hoge, zandige en lage kleigrond.
Op de G. kan dus ook grasland liggen. DeG. is het land achter de vette klei, dat lang. onvruchtbaar was. De mensen hier hadden het armoedig. Er waren ook G.-eilanden in de klei. Het woord komt in vele plaats- en landnamen voor (Rinsumageest, Westergeest, Middelgeest (Boornbergum), Hoge Geesten (Bergum), Gaast, Gaasterland, Gaastmeer, Tjerkgaast, Rotstergaast).
Om het Bergumermeer (Drogeham, Eestrum, Oostermeer) zijn de gaasten (Fr.: geasten), een complex hooggelegen bouwlanden (te vergelijken met Fellingen en Ees elders).
Zie; Fr. Plaknammen II, 39-41; Moerman, 70.