Lage hooilanden, eertijds open voor het buitenwater (bütlannen), botanisch wel bekend als blauwgraslanden. zie Miede.
De M. werden (buiten de winteroverstroming) niet bemest en waren alleen als hooiland in gebruik (soms voor jongveeweide), te meer daar ze meestal ver van huis lagen: aan de rand van een dorp of aan het ‘voeteneinde’ van een grietenij; de boeren moesten soms ver rijden om aanvulling van hun hooivoorraad. In de Lage Midden en in de voormalige Middelzee lagen de M. dan ook lang in meenscharren. Door bedijking en inpoldering zijn ze voor andere cultuur geschikt gemaakt; ze speelden een rol in het ontstaan van de akkerbouwgebieden en na op vervening volgende herontginning (Fr.:
oanmeitsjen) konden in de Lage Midden volwaardige greidplaatsen ontstaan. Niettemin zijn nog vele M. uitsluitend hooiland, o.m. omdat er bij kleine Woudboeren nog vraag naar hooi is.