Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

MIDDELZEE

betekenis & definitie

Voormalige binnenzee, van N. naar Z. tot diep in het Fr. kwelderland. De grens tussen een

N. en Z. deel ligt bij de Krenser Arm. Tot het N. deel hoorde de inham bij Rauwerd tot Irnsum; tot het Z. deel de zijarm bij Hartwerd tot Waaksens, Hennaarderadeel. Het M.-gebied wordt gekenmerkt door nieuwlandsverkaveling: rechte sloten, rechte wegen, weinig boerderijen, slechts één dorpskern (Nijland). In het N. deel geen terpen, in het Z. enkele, nl. N.W. van Tirns en Nijland, wrsch. in 9de of iode eeuw door de bevolking verlaten.

De naam M. wordt pas in de 16de eeuw genoemd; in de 8ste eeuw heet het water tussen de eilanden Oostergo en Westergo de rivier ‘Bordine’. Men neemt aan dat het de uit Opsterland komende Boorne was, die bij Rauwerd naar het noorden boog en naar de Waddenzee liep. Dit wettigt de veronderstelling, dat de M. in het noorden eerst smaller was dan de afstand tussen de latere zeedijken (Lwd.-Marsum, ca. 4 km) doet denken. Grotere afmetingen kunnen ontstaan zijn door de Noordzee bij stormvloeden. Allicht had het door Marne en Rijd uit het westen aangevoerde zeewater invloed op de vorming van de Z. kom. Over het ontstaan van deM. is het onderzoek nog gaande.

Volgens de ligging der dijken was de M. bij hun aanleg (wrsch. rode eeuw) bij vloed haast zo breed als de afstand dier dijken. Hun opbouw wijst op verschillend systeem van bedijking aan weerskanten. De W. dijk bestaat nl. uit vakken, behorend tot zeepolderdijken van ongelijke ouderdom. Langs oost- en zuidkant zijn alleen twee zelfstandige dijken, één N., één Z. van de Boome. De inpoldering der M. kon beginnen, toen de kwelders hoog genoeg boven de vloedstand waren opgeslibd. Door afdammingen van Mame en Rijd kon het zeewater uit het westen de Z. kom niet meer bereiken, zodat landaanwinning in het zuiden eerder kon beginnen dan in het noorden. Achtereenvolgens zijn zeven dwarsdijken aangelegd; het laatste de Hogedijk (ca. 1300).

Voordien, was bij dijkaanleg de afwatering op de M. zoveel mogelijk in stand gehouden door zijlen in de dijken. Door de definitieve inpoldering moest O. Westergo voortaan overtollig water naar het westen afvoeren, en het kustland van Oostergo was nu aangewezen op het, met de Lauwerszee in verbinding staande, Dokkumer (Groot) diep, voor afvoer van Boornewater kwam er een kanaal (Wetering) tussen Oudeschouw en Snekermeer. De verdwenen waterscheiding, tussen Oostergo en Westergo werd in het

N. deel vervangen door een nieuwe, de Zwette(dijk), tussen Krenser Arm en Beetgumer Hogedijk. In de afwatering der nieuwlanden werd voorzien door de sloten te verbinden met die van het oudland. -> Compendium, Strijd met het water.

Zie: Binnendiken en Slieperdiken 1, 129; Repert., 202.