Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

LANDSHEER

betekenis & definitie

‘Bezitter van een heerlijkheid, niet onderworpen aan hoger landrechtelijk gezag’. De landsheerlijkheid heeft zich sedert 1200 om de Fr. streken heen ontwikkeld, in de tijd dat deze zich van de heerschappij der graven losmaakten.

In Oostfrl. lukt het de Cirksena’s in de 15de eeuw hun gezag van hoofdeling tot een wat late landsheerlijkheid uit te breiden. Op Westerlauwers Frl. houden sedert het Condominium de Hollandse graven hun aanspraken.

Ca. 1400 krijgt Albrecht van Beieren bij enkele expedities tijdelijk voet aan de grond en begint het land in schoutambachten landsheerlijk te organiseren, maar pas 1498 komt het einde van de Fr. vrijheid door de benoeming van Albrecht van Saksen tot gubernator vanwege het Duitse rijk. Daarmee begint een tachtigjarige landsheerlijkheid van Saksen (tot 1515, resp. 1523) en Habsburgers (tot 1580).Zie: J. S. Theissen, Centraal Gezag en Fr. Vrijheid (Groningen 1907).