Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KOOLZAAD

betekenis & definitie

Tot tegen 1900 was K. een der belangrijkste gewassen van de Bouwhoek. De bouw had voordelen: er hoefde nauwelijks gewied te worden (‘hoeden’ van het zaad tegen de vogels was wel wenselijk), K. was een nuttig gewas in de vruchtwisseling (vaak na braakland), de opbrengst was ruim en de afzet gegarandeerd.

De olieslagers persten boterolie voor de vetvoorziening, raapolie voor verlichting; de raapkoeken uit de persresten waren veevoer, en het stro werd als strooisel voor het vee gebruikt (ook wel verbrand).Toen echter Indische olie de boterolie, petroleum de raapolie en lijnkoeken de raapkoeken vervingen, en het braakland verdween, nam de üT.-bouw zo snel af, dat het 1900-40 nauwelijks meetelde (beteelde opp. in Frl. 1850-60 gemiddeld 3590 ha, 1930-40 73 ha). In W.O. II als vetleverancier weer in ere. Verbouw verplicht in 1943-44; teelt in 1945 2000 ha (Nederland ca. 50 000 ha), maar 1946 400 ha (0,5 pct. van alle bouwland). Later herstel, in 1955 een garantieprijs van regeringswege. Herfst 1957 is weinig K. uitgezaaid.

Het meest verbouwde ras, Lembkes, heeft door grotere wintervastheid Hamburger K. verdrongen. Het dorsen gebeurt meest met de maaidorser. Vroeger met een grote taps toelopende rol met twee paarden in het vrije veld op een zgn. koolkleed. Aan dit dorsen (Fr.: koalsiedterskjen) namen deel: de kleedbaas, de procureur, ploegbaas of kooiker (uitvoerder van het karwei), twee kikkerts (legden voorzichtig het stro met zaad erin met brede vorken in draagkleden), twee beren (droegen het draagkleed naar de dorsplaats), vier strekkers (schudders, scheidden zaad en stro), twee skierroeken (bonte kraaien, oude mannen, reinigden het zaad voorlopig), een hoannebiter (hanebijter) of striebok (strobok), die het stro op een hoop gooide, een jager (bestuurde de paarden), twee klauwers (verwijderden het achtergebleven korte stro), ten minste twee stalsikers (steelzoekers, vaak vrouwen of kinderen). Na het dorsseizoen kwam de rekendag (koalterskersleis), in de herberg tot diep in de nacht gevierd met veel sterkedrank, zie Dorsen, Tesklaow.

Zie: P. J. Troelstra, Rispinge (1945), 232-255; K. J. van den Akker, Van den mond der oude Middelzee 1 (1934), 41-56; Spahr van der Hoek, Fr. landb. I, 165-170, 631-634.

< >