Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

DORSEN

betekenis & definitie

(Fr.: terskjen) van de meeste daarvoor in aanmerking komende veldvruchten geschiedde in Frl. tot in de 19de eeuw met de dorsvlegel (Fr.: flaeije of swingel). In Ooststellingwerf bleef tot ca. 1900 een kromme dorsstok (uit één stuk) in zwang.

In de 18de eeuw kwam, naast de vlegel, bij grotere boeren de dorsrol in gebruik. Men dorste in de schuur op de dorsvloer (Fr. terskflier of felle). Een echte dorsvloer ontbrak lang in primitieve bedrijven, bijv. op Ameland, waar men kleine schoven rogge of haver tegen een hard voorwerp sloeg. Het D. van koolzaad en van boekweit vond, feestelijk, in de open lucht plaats: boekweit op het erf, waar een aarden dorsvloer werd gemaakt, en koolzaad op het veld op grote kleden (zoals in de 17de eeuw ook met haver werd gedaan), waar paarden de schoven uittrapten, soms geholpen door loondorsers met de vlegel. Het D. op het kleed werd meestal aangenomen door een kleedbaes met een eigen groep arbeiders, zoals thans de terskbaes met zijn dorsmachine langs de boeren trekt.

P. J. Troelstra beschreef het koolzaad-D. in een fraai episch gedicht.

Dorshuis (Fr.: terskhûs). Onderdeel van de Fr. schuur bij de gemengde bedrijven op de klei en in de Wouden, gelegen tegen de achtergevel tussen schuurreed en paardestal. Een of twee ramen en een luik in de achtergevel. Vroeger werd hier in de winter gedorst met een kegelvormig rolblok (Fr.: rôlle) dat bevestigd aan een zware paal, een kring beschreef en dat getrokken werd door één, op grote boerderijen door twee paarden. Het zaad met het kaf werd bewaard tussen buitenmuur en schuurreed in de nôótherne (graanhoek).

Zie: K. J. v. d. Akker, Van de Mond der Oude Middelzee I (1934), II (1940).

Dorsrecht, Het Achlumer (Teschlaow, ook Watze Rjuecht), wet op het koolzaad-!), te Achlum, een falsificatie (18de eeuw), geschreven in namaak-Oudfr., zgn. van 1559.

Tekst: F. Buitenrust Hettema, Bloemlezing uit Oudfr. geschriften (Leiden 1887-90), 11, 47-56.

Zie: B.I. (1938-39), 56-62.