Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

DIALECT

betekenis & definitie

Tongval, van de algemene omgangstaal afwijkende lokale vorm. Het Oudfr. taalgebied vertoonde een D.-verscheidenheid waarbij de Lauwers de grens vormde; in overeenstemming daarmee spreekt men van Westerlauwers en Oosterlauwers Fr.

Binnen het Oosterlauwers kan men onderverdelingen aanbrengen; vooral het D. van Rüstringen draagt een zeer eigen karakter. Afzonderlijk staat de D.-ontwikkeling van het Noordfr., de taal van wrsch.

Oosterlauwerse emigranten, die zich in de vroegeM.E. ten noorden van de Eider aan de zeekust en op de eilandjes daarvoor vestigden. Compendium (kaartje).

Het Westerlauwers Oudfr. is dialectisch weinig genuanceerd; pas in de 15de eeuw zien wij in de taal van de oorkonden de dialectische vormen in aantal en betekenis toenemen, vooral in de oorkonden uit de Z.W.-hoek.

Wat de tegenwoordige toestand betreft: op het platteland van Frl. is het D.-verschil over het algemeen niet groot. Van de Fr. D.en heeft het Kleifr. de meeste invloed gehad op het geschreven Fr. De oostgrens hiervan loopt van de zuidpunt van Het Bildt O. langs Lwd., Eemewoude en Heerenveen tot de Tjonger. In het oosten van Frl. vindt men N. van Dokkum het Noordkleifr. of het Dongeradeelsters. Dit D. heeft een trager tempo en verschilt ook in het gebruik van de stijgende tweeklanken: buotter, buosse voor bûter, bûse (boter, zak) en carte, heare voor elders jerte, hjerre (erwten, horen).

Z. van Dokkum vindt men in O. Frl. het Woudfr., tot aan de Tjonger. De ‘Wâldtsjers’ vallen op door hun rad tempo en het gebruik van mi, di, hi voor mij, dij, hij (mij, jij, hij). De Zuidhoeksters worden zo vaak geplaagd met hun skun, skulle voor skuon, skoalle (schoenen, school), dat sommigen er ten onrechte aan gaan twijfelen of zij wel ‘echt Fr.’ spreken. De noordgrens van het Zuidhoeks loopt ten noorden van Workum, Sloten en Heerenveen.

Sterker afwijkende Fr. dialecten zijn die van Hindeloopen, Schiermonnikoog en O.- en W.-Terschelling. Door hun geïsoleerde ligging hebben ze een eigen ontwikkeling gehad, waardoor andere Fr. sprekenden een gesprek in het Hindelopers of Schiermonnikoogs niet of slechts met moeite kunnen volgen. Stadsfr. wordt met kleine onderlinge verschillen gesproken in Lwd., Dokkum, Franeker, Harlingen, Bolsward, Sneek, Staveren en in de plaats Heerenveen. Dit D. is in de ontfrieste steden ontstaan, doordat een oudere vorm van het Nederlands het Fr. gedeeltelijk heeft verdrongen. Tegenwoordig verliest het Stadsfr. op twee fronten, aan het Fr. en aan het Nederlands.

Het D. van Burum en Kollum en dat van Ameland en van Midsland op Terschelling komen in veel opzichten met het Stadsfr. overeen.

Tot de niet-Fr. D.en rekent men meestal het Bildts (zie Bildts). Het Stellingwerfs, Z. van de Tjonger, wordt weer onderscheiden in een O. en een W. vorm. Dit D. is verwant met het Stellingwerfs-Drents van het aangrenzende deel van Drente. In Tjalleberd en Luinjeberd sterft het ‘Gieters’ thans uit (zie Gieters). Frederiksoord en het Z. deel van Oosterwolde hebben een Hollands mengdialect.

De bewoners stammen nl. af van Hollandse stedelingen, ‘kolonisten’, die ca. 1825 door de ‘Maatschappij van Weldadigheid’ hier zijn geplaatst. B., K.

Zie: Joh. Hilarides, Hynlepre Seeman-almenak op it 1679 jeer (1678); Joh. Winkler, Alg. Ned. en Fr. dialecticon (Den Haag 1874); Joh. A. en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel (Groningen 1882); L.

P. H. Eijkman, Description phonétique des sons de la langue frisonne parlée à Grouw (Harlem 1907); P. Kloosterman, Het vocalisme der beklemtoonde lettergrepen van den Metslawierschen tongval (Groningen 1907); L. P. H.

Eijkman, Phon. Beschr. van de klanken der Hindeloopensche taal (Amsterdam 1913); id., Phon. beschr. van de klanken der Schiermonnikoogse taal (Amsterdam 1925); S. v. d. Kooi, Hinlepper Fortoltjes (1930); G. Knop e.a., Schylgerlaner Leisboek (1935); K. Fokkema, Het Stadsfr. Een bijdrage tot de geschiedenis en de grammatica van het dialect van Lwd. (Assen 1937); T. v. d.

Kooy Dz.,De taal van Hindeloopen (Den Haag I937) ; Ts. v. Taal en Lett. (1939), Het Stadsfr. en de problemen van taalverhoudingen en taalinvloed; L. Wiersma, Us memmetael, sangen fan de Lytje Pole (z.j.); H. Burger, Avondrood, Bloeml. en overzicht der Stadsfr., Amelander en Bildtse letteren (Assen 1944); G. Knop, Schylgeralan (Leiden 1946); H. S.

Buwalda, Woun op’e weagen (1946); id., Ut’e ouwe doas (1948); K. Fokkema, De Liwwadder an’t wood (Assen 1948); B. de Boer, Studie over het dialect van Hindeloopen (Assen 1950); H. J. Bergveld, De Stellingwervers en hun dialect (Assen 1950); H. S. Buwalda, Fan de Bildtse grond, ’n Leerleesboek foor de hoogste klasse fan de L.

S. (1953); A. Sassen, Het Drents van Ruinen (Assen 1953); G. Knop, De spraakkunst der Terschellinger dialecten (Assen 1954).