Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Overtoom

betekenis & definitie

Een verlaagd en van glooiingen voorzien dijkgedeelte waarover schepen werden gehaald (‘gewonden’). In de Zaanstreek zijn verschillende overtomen geweest, waarvan die te Zaandam verreweg het belangrijkst was.

Oost- en Westzaandam hadden hun welvaart in de 17e eeuw mede te danken aan omvangrijke scheepsbouw. Deze had aanvankelijk vooral plaats langs de oevers van de Binnenzaan, die door de Dam was afgesloten van de Voorzaan. De voor de zeezeilvaart gebouwde schepen moesten groot water bereiken; de Dam was, ook nadat hij doorsluisd was, een obstakel. Hierdoor was het nodig een overtoom aan te leggen. Deze lag westelijk van de huidige kleinste sluis, waarschijnlijk op de plaats van de tegenwoordige Damstraat, en is van 1609 tot 1718 in gebruik geweest.

In het laatste jaar was de scheepsbouw flink teruggelopen, terwijl de meeste werven inmiddels naar de Voorzaan (Kattegat) waren verplaatst. Dit was een gevolg van het groter worden der schepen. Over de overtoom konden slechts vaartuigen van maximaal 30 tot 35 meter worden gewonden. Loosjes heeft een uitgebreide beschrijving van de overtoom en het overwinden gegeven. Niet te achterhalen echter is hoeveel schepen er in de 109 jaar van zijn bestaan over de Zaandamse overtoom zijn gewonden. Wel is uit de archieven bekend dat er van herfst 1678 tot voorjaar 1680 op z’n minst 54 schepen de overtoom passeerden; tussen zomer 1692 en zomer 1694 waren dat er 63. Dat is gemiddeld meer dan 30 per jaar, naar alle waarschijnlijkheid zijn er in totaal meer dan 1000 schepen over de overtoom gehaald.

In het begin diende een schip dat over de dijk moest worden gebracht te wachten tot er nog twee andere schepen gereed waren. Dit hield verband met de vele werkzaamheden en het grote aantal bij het overwinden betrokken personen, er konden drie kleinere vaartuigen binnen een dag worden overgehaald. Toen de schepen langer en zwaarder werden kon echter hoogstens één vaartuig per dag de overtoom passeren. De schepen of casco's werden inwendig versterkt alvorens te worden overgewonden. Vooral de grotere schepen hadden er namelijk van te lijden. Het overwinden werd bemoeilijkt door de belendende bebouwing, waardoor er een soort ‘knik’ in de Zaandamse overtoom was aangebracht.

Het overwinden gebeurde als volgt: eerst werden op verschillende plaatsen van het schip kabeltouwen bevestigd. Elk touw werd bevestigd aan een kaapstander en met behulp hiervan werd het vaartuig omzichtig tegen de dijkglooiing omhoog getrokken. De dijk was met lange battings bekleed, die het spoor vormden waarover het schip moest glijden. De battings waren van een laag vet voorzien die bovendien nat werd gehouden. Voor de bediening van de kaapstanders waren afhankelijk van de grootte van het schip 20 à 30 mannen nodig. Zij werden betaald door de reder/eigenaar van het schip.

Had dit het hoogste punt van de dijk bereikt, dan werd het uiterst behoedzaam in de Voorzaan te water gelaten. De scheepseigenaar diende ook een vergoeding te betalen aan de rederij die de overtoom exploiteerde (dit was een zogenaamde partenrederij, met 64 parten). Kleinere overtomen in de Zaanstreek waren die in Westzaan, Oostzaan en Krommeniedijk. De herinnering hieraan leeft nog voort in enkele straatnamen; het is jammer dat destijds in Zaandam niet de naam Overtoom aan de Damstraat is gegeven.

Zie ook: Economische geschiedenis 2.5.1. Literatuur: A. Loosjes, Beschrijving van de Zaanlandsche dorpen, Haarlem 1794.