Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Onderwijs

betekenis & definitie

Het systematisch, volgens aangenomen beginselen, georganiseerd overbrengen van elementaire en meer uitgebreide kennis door daartoe aangestelde bevoegde leerkrachten, in het bijzonder het onderricht dat op scholen wordt gegeven. In navolgend artikel is de ontwikkeling van het onderwijs in de Zaanstreek geschetst. 1.

Basisonderwijs Vanaf 1985 bij de invoering van de Wet op het basisonderwijs is ‘basisonderwijs’ de naamgeving voor het onderricht aan leerlingen van 4 tot 12 à 13 jaar. Daarvóór was er het kleuter- en het lager onderwijs, gegeven in aparte scholen.Per 1 januari 1991 waren er in Zaanstad, Oostzaan en Wormerland 13.863 basisschoolleerlingen (incl. 633 leerlingen in het speciaal basisonderwijs), als volgt verdeeld: Zaanstad: 34 openbare basisscholen met 6.036 leerlingen; 7 scholen voor openbaar speciaal basisonderwijs met 443 leerlingen; 13 R.K. basisscholen met 2.823 leerlingen; 15 Prot. Chr. basisscholen met 2.216 leerlingen; 1 school voor Prot. Chr. speciaal basisonderwijs met 82 leerlingen; 1 school voor oecumenisch speciaal onderwijs met 108 leerlingen; 2 bijzonder neutrale basisscholen met 412 leerlingen.

Oostzaan: 4 openbare basisscholen met 389 leerlingen; 1 Prot. Chr. basisschool met 197 leerlingen. Wormerland: 5 openbare basisscholen met 680 leerlingen; 3 R.K basisscholen met 323 leerlingen; 1 Prot. Chr. basisschool met 145 leerlingen.

1.1. Inleiding

De ontwikkelingen in het onderwijs in de Zaanstreek wijken in het algemeen weinig af van de landelijke tendens. Wel heeft de Zaanstreek bij bepaalde onderwijsontwikkelingen een voortrekkersrol vervuld of werd er relatief snel op het landelijke beleid ingehaakt. Dit geldt voor zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs. Zo stichtte de gemeente Zaandam in 1827 een zogenaamde ‘Tekenschool’, terwijl in de rest van het land deze scholen voor ‘ambachts- en tekenonderwijs' pas omstreeks 1850 tot stand kwamen. Deze scholen kunnen beschouwd worden als voorlopers van de Ambachtsschool. Ook was het de gemeente Zaandam die in 1904 als eerste een schoolarts benoemde: dr. C.J. van der Loo.

De verschillende Zaanse departementen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (zie 1.2.5.) hebben een zeer vooruitstrevende en actieve rol gespeeld en daardoor bijgedragen aan belangrijke onderwijsontwikkelingen in de Zaanstreek. De afdeling Krommenie van ’t Nut stichtte in 1808 de eerste Nutskleuterschool van ons land.

Ook hebben veel lagere scholen in Zaandam en later in Zaanstad in een vroeg stadium deelgenomen aan onderwijsontwikkelingen die na de Tweede Wereldoorlog door de landelijke pedagogische centra en de rijksoverheid op gang zijn gebracht.

Wat het speciaal onderwijs betreft, tot 1985 ‘buitengewoon onderwijs' genoemd, is de gemeente Zaandam vrij voortvarend geweest bij de invoering van scholen voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM-scholen). De eerste LOM-school, De Speelman, te Zaandam dateert van mei 1959. Landelijk gezien werden de meeste LOM-scholen na 1962 gesticht.

Een andere activiteit waar de Zaanstreek relatief snel bij was, lag in de realisering van schoolwerktumen (zie 1.3.6.). In 1926 bestonden er in vijf gemeenten, alle beneden het Noordzeekanaal, schoolwerktuinen. In 1929 konden de eerste schoolwerktuinen in Zaandam worden ingericht, terwijl het daarop volgende jaar de vereniging van Schoolwerktuinen werd opgericht.

1.2De periode tot ongeveer 1900
1.2.1. Staat en kerk

Evenals elders in het land werd in de middeleeuwen het onderwijs in de Zaanstreek vooral door de kerk verzorgd in de zogenaamde parochiescholen. Slechts zeer weinig leerlingen volgden onderwijs. Vanaf de 13e eeuw ontstond een zekere organisatie in het onderwijs door de eerste vormen van ‘bewaarschoolonderwijs’ in de begijnenschooltjes en kwam er een aanzet tot schooltoezicht. De ‘Disciplina Scholarium’ was de eerste pedagogische richtlijn die tot in de 17e eeuw voor het onderwijs, met name het universitaire, een leidraad vormde.

In de late middeleeuwen werd het onderwijs steeds meer een zorg voor de (plaatselijke) overheid. De Staten Generaal stelden in 1655 het eerste officiële schoolreglement vast.

Ook de Zaangemeenten gingen in die tijd over tot het stichten van scholen. Omstreeks 1600 was Oostzaan het dorp in onze streek dat de meeste scholen telde. Dit was een gevolg van de lintbebouwing. Het dorp telde drie lagere scholen, waarvan de voornaamste, de Hoofdschool, in de Kerkbuurt stond, naast de nederlands hervormde kerk. De beide andere ‘bij- of bewaarscholen’ stonden in het Noordeinde tegenover de Heul, en in het Zuideinde. In 1865 bezat Zaandijk twee openbare lagere scholen.

Eén aan de Kerkstraat (kosteloos) en één op de hoek van het Guispad (voor betalende leerlingen). Aan deze laatste school waren tevens twee klassen toegevoegd voor MULO-onderwijs. Koog aan de Zaan had in 1590 een school in het noordeinde. Jisp had in 1625 een school achter de hervormde kerk. In 1665 huurde schoolmeester Jacob Pieterson de Flaminck, eveneens te Jisp, het ‘middelhuijs' bij de kerk om ‘daarin school te houden'. Ook Wormerveer, Krommenie, Westzaan en Zaandam hadden in deze tijd reeds scholen.

Hoewel de overheid steeds meer invloed kreeg op het onderwijssysteem, bleef er een zeer nauwe relatie met de kerk bestaan. Zo waren de functies van schoolmeester, koster en voorzanger in de kerk vaak in één persoon verenigd. In 1541 werd ene Duncanus pastoor in Wormer en tevens rector van de aldaar gevestigde Latijnse school. In 1617 ondertekende de Zaandamse onderwijzer Pieter Cas als eerste een ‘ordonnantie’ dat door de ‘Burgemeesters, Schepenen en Vroedschappen van de Oost- en Westzijde van Zanerdam’ was opgesteld. De eerste regel van deze ordonnantie hield een dwingende opdracht voor de schoolmeester in en luidde: ‘Vooral zal sorge gedraghen worden, dat de gereformeerde Religie, in de schoole van trap tot trappe de jeught ingeplant werde’. Al spoedig echter werd met deze eerste regel steeds meer de hand gelicht.

Pas in 1857 werd als uitvloeisel van de grondwetsherziening van 1848 formeel een scheiding aangebracht tussen de door de staat bekostigde (openbare) scholen en scholen die door bepaalde godsdienstige richtingen bekostigd werden (Wet van Rappard). De openbare school werd ‘neutraal-gemengd’, wat zeggen wilde dat alle godsdiensten en levensovertuigingen in de openbare school een gelijkwaardige plaats verkregen.

Met name de protestants-christelijke kerken behielden echter een grote invloed op het onderwijs. Vóór 1920 kon deze invloed ondermeer behouden blijven via het schooltoezicht waarin veel predikanten een functie als schoolopzichter hadden. Na 1920 konden de bijzondere scholen tot verdere ontwikkeling komen, vooral ten gevolge van de financiële gelijkstelling van het openbaar- en bijzonder onderwijs.

1.2.2. Nevenfuncties

De combinatie van verschillende functies was uit financieel oogpunt voor de onderwijsgevenden een bittere noodzaak. Het beroep van schoolmeester behoorde tot de slechtst betaalde. Heel lang bestond het inkomen van schoolmeesters uit stoffelijke goederen die de leerlingen ten behoeve van de eerste levensbehoeften van de onderwijsgevende meenamen. In 1590 werd in Zaandam het inkomen van een schoolmeester voor het eerst formeel geregeld en bepaald op ‘een blank of 6 duiten, in de plaats van de eijeren of worst die door ieder thuis te zijnen behoeve moesten worden opgebragt’. (Blanken en duiten waren muntstukken die vanaf de 14e eeuw tot in respectievelijk de 16e en begin 19e eeuw in Nederland als betaalmiddel dienst hebben gedaan. Een duit had de waarde van Vs stuiver. Een blank had aldus een waarde van ’A stuiver.

Een duit was aanvankelijk van zilver gemaakt, na 1573 van koper. Een blank bestond uit ‘goed’, blank, zilver.)

In 1690 ontving een schoolmeester, tevens koster, voorzanger en gravenmaker in Zaandam ƒ 150,per jaar; hij had daarbij vrij wonen en kreeg wekelijks een bijdrage van enkele centen van de leerlingen.

Omstreeks 1850 ontving een hoofdonderwijzer totaal ongeveer ƒ 1.880,per jaar, inclusief het loon als voorzanger en het loon voor het geven van huisonderwijs. Bij de niet-gesubsidieerde bijzondere scholen lagen deze bedragen veelal nog lager. Zo wordt in het boekje ‘ 100 jaar Katholiek onderwijs Wormerveer’ (1987) van W.A.G. Wolvers een bedrag van ƒ 800,per jaar genoemd voor een hoofdonderwijzer. Het betrof het jaarsalaris van de heer H.J. A.

Ahsman. Hij was uit Delft afkomstig en was het eerste hoofd van de in 1886 gestichte katholieke Jozefschool in Wormerveer. Deze school was één van de eerste en volgens sommigen zelfs de allereerste katholieke lekenschool in het bisdom Haarlem.

Een gewone schoolmeester ontving omstreeks 1850 ƒ 325,tot ƒ 400,-, een ‘matresse’ van een bewaarschool ongeveer ƒ 125,en een zogenaamde kwekeling ƒ 25,- a ƒ 30,per jaar. Ter vergelijking: de laagste lonen in die tijd werden verdiend door de textielarbeiders in Twente (ƒ 400,per jaar) en matrozen en stokers op de vaart (ƒ 360,per jaar met gratis voeding en verzorging aan boord).

Het was dus niet verwonderlijk dat schoolmeesters hun inkomen door middel van de meest vreemdsoortige nevenfuncties probeerden op te krikken.

Omstreeks 1600 kwamen in de Zaanstreek de volgende nevenfuncties van onderwijsgevenden voor: ‘schotgaarder, impost-aanteekenaar, droogscheerder, haarsnijder, wondecureerder, glazecloet- en doodkistmaker, steenhouwer, verwer, schoenlapper, klompe- en korfmaker, boekbinder, nettebreider, boekenuitschrijver, boêlbrieven invanger en etlijke lepelerijen waar een stuiver of twee mede te verdienen is’.

Het aanzien van de schoolmeester werd onder meer bepaald door de nevenfuncties die hij of zij vervulde. Zo was Dirck Adriaansz. Valcoogh, omstreeks 1600 een zeer bekend onderwijzer in de Zaanstreek, tevens koster en notaris. Dat was ook bij Jarigh Douwesz de Monighusen uit Krommenie het geval.

1.2.3. De kwaliteit van het onderwijs In het algemeen kan gesteld worden dat de kwaliteit van het onderwijs in de periode van 1600 tot 1900 te wensen overliet.

Dit gold zowel voor het niveau van de onderwijsgevenden zelf als voor het peil van de materiële voorzieningen. Daarbij kwam dat slechts een deel van de jeugd regelmatig onderwijs volgde.

In de 19e eeuw werden de onderwijzers in 4 rangen verdeeld. De rang werd bepaald door de mate van aanleg, affiniteit en vaardigheid.

De verdeling was als volgt: ‘4e rang: Men moet kunnen lezen, schrijven en rekenen, 3e rang: daarnaast moet de onderwijsgevende kennis hebben van de Nederduitse taal, moet de breuken kennen en moet enige kennis hebben van het lesgeven, 2e rang: ook kennis hebben van de aardrijkskunde en geschiedenis, le rang: naast bovenstaande kennis en vaardigheden ook kennis van de natuur- en wiskunde. Bovendien moet de betreffende onderwijsgevende uitmunten in beschaafdheid en verstand’. Voor alle rangen moest een examen worden afgelegd Het examen van de 4e rang werd afgelegd ten overstaan van de schoolopziener. De overige examens werden afgenomen door de provinciale of plaatselijke commissie van onderwijs. De examens voor de 2e en vooral de le rang waren erg zwaar. Een getuigschrift voor de 1 e rang werd zelden uitgereikt. De diploma’s van de derde en vierde rang bleven steeds maar twee jaar geldig In 1857 vervielen de onderwijsrangen.

Er waren slechts weinig gediplomeerde onderwijzers, zodat een belangrijk deel van het onderwijs ‘onbevoegd’ werd gegeven. Vaak maakten de bevoegde leerkrachten gebruik van ‘kwekelingen’ om de grote klassen te verkleinen. Bevoegde en betaalde leerkrachten moesten deze kwekelingen heel vaak (voor een groot deel) zelf bekostigen. Zij leidden vaak een behoeftig bestaan.

Het onderwijs werd veelal gegeven in kleine, bedompte, donkere en vochtige houten lokaaltjes. Soms werden meer dan 100 kinderen in een dergelijke lokaliteit bijeengebracht, waar individueel les werd gegeven. Dit gebeurde dan vaak door één onderwijsgevende: klassikaal onderwijs bestond in deze periode nog niet. Zo vroeg het hoofd van de Stadsarmenschool in Zaandam de heer J. Emous in 1829 aan het gemeentebestuur een bijdrage van ƒ 50,per jaar om een kwekeling te kunnen aanstellen en betalen. Dit omdat ‘het aantal kinderen in de school steeds toeneemt en thans aan bijna 200 kinderen onderwijs gegeven wordt’.

De plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwijs van Zaandam kwam in 1891 met een serie klachten over de schoolgebouwen en de omstandigheden waaronder het onderwijs gegeven moest worden. Een van de leden van de commissie verwoordde dit aldus: ‘De orde in de lagere klassen moge niet altijd boven bedenking heeten, daarvan maken wij den onderwijzers geen grief. Immers men zou het onmogelijke eischen, wanneer men in één lokaal, waar plm. 100 kleine kinderen bijeen zijn , volkomen stilte verlangde.’ In 1862 en 1870 werden in Zaandam twee zeer bouwvallige scholen vervangen door stenen gebouwen. Het ging om scholen achter de Westzijderkerk en aan de Zuiddijk. Kosten van de laatste school: ƒ 10.979,-. In 1874 werd in Jisp eveneens besloten tot nieuwbouw wegens de slechte toestand van het bestaande gebouw.

H de Groot uit Oost-Knollendam bouwde een school voor 96 leerlingen en een dienstwoning voor ƒ 15.035,-. Dit gebouw deed tot 1940/’41 dienst als schoolgebouw en nadien tot 1987 als gymnastieklokaal. Daarmee heeft het bedoelde gebouw meer dan een eeuw dienst gedaan.

De eerste steen voor het huidige schoolgebouw te Jisp werd op 30 juli 1940 gelegd.

De gang van zaken in het bewaaronderwijs was uitermate schri|nend. Wettelijke regelingen ontbraken en veelal werden de bewaarschooltjes uit het oogpunt van particulier gewin geëxploiteerd. Tussen 1853 en 1857 waren er in Zaandam 7 matresse- en bewaarscholen De kinderen werden veelal bijeengebracht in ruimten die gelijktijdig als woonvertrekken en/of wasruimten dienst deden.

De Zaandamse commissie van toezicht liet geen spaan heel van het bewaaronderwijs omstreeks 1855. Haar bezwaar gold zowel de omstandigheden waarin de kinderen verkeerden als de werkwijzen en methoden van de matresses. Zo sprak de commissie van ‘lachverwekkende proeven van hare methode van onderwijs, die van dien aard waren, dat zij naar onze mening de ontwikkeling van het kind meer benadeelden dan voordeel aanbrachten’. En: ‘Wij werden in het Zomervertrek dezer woning binnengelaten en vrouw Vink geleidde ons naar de Waschtobbe, ik wil zeggen naar het vertrekje, waar zich de te bewaren gegeven kinderen in het barre jaargetijde ophouden.’ Tussen 1600 en 1900 sloot het onderwijs zeer nauw aan bij de maatschappelijke standen.

De laagste stand kreeg ‘enig lager onderwijs in de vorm van armen- of diaconiescholen’. Het onderwijs aan de ‘lagere stand’ had vooral de functie om ‘het gepeupel in toom te houden’. Met name op het platteland was nauwelijks sprake van volksonderwijs. Kinderen uit de hogere kringen bezochten veelal particuliere scholen of kregen privé-onderwijs. Vervolgonderwijs na de lagere school was in het verleden alleen voor de elite weggelegd.

1.2.4. Vandalisme

Aan het eind van de 18e eeuw traden grote armoede en geestelijk verval op. Dit had onder meer verstoringen van de rust en de openbare orde tot gevolg. Vandalisme is overigens blijkbaar een steeds terugkerend maatschappelijk probleem. Heden ten dage (1988) kennen we in het onderwijs de zogenaamde vandalismeprojecten. Deze hebben tot doel het jeugdvandalisme terug te dringen. In 1644 leidde de losbandigheid van de Oostzaanse jeugd ook al tot opmerkelijke maatregelen van de kant van de gemeente.

Schout en Schepenen van Oostzaan constateerden ‘groote rebelligheyt en vele vernielingen. Dagelycks wordt gesneden ende derselver glasen worden ingegoyt met stenen, kluyten of anders’. Om deze losbandigheid van de jeugd in te dammen, verleenden de Schout en Schepenen van Oostzaan in 1644 aan bepaalde ingezetenen, waaronder de schoolmeester en de plaatselijke marskramer, de bevoegdheid om ‘boeten’ aan de jeugd uit te delen. Om een en ander aan te moedigen werd verder bepaald dat de helft van deze bekeuringen behouden mocht blijven. Een dergelijke manier van handelen was in die tijd vrij algemeen.

In Oost-Zaandam kreeg de dorpsbode Teewis Duyvis in 1679 de opdracht van de plaatselijke overheid om ‘alle geraas en schreeuwen van jongens in en om de kerk te weren’. In 1693 kregen twee mannen, eveneens in OostZaandam, de opdracht om de wacht te houden bij het ‘Nieuwe Huys tijdens de preek’.

In 1799 klaagde meester Teunis Wamaar bij het gemeentebestuur van Koog aan de Zaan over met name genoemde jongens, die een plan hadden gesmeed om de ‘ondermeester uit het gestoelte te halen’.

Uit de 18e en 19e eeuw zijn meer beschrijvingen van bandeloosheid en vandalisme-gedrag bekend In 1856 werd een 13-jarig meisje in Zaandijk op de Lagedijk nabij de Tuinpadbrug door 'grote lummels’ geschopt en geslagen. Uit datzelfde jaar dateerde een klacht over herhaaldelijke diefstal uit alleenstaande molens door kinderen.

Ook op het zedelijke vlak was er in die tijd al van alles aan de hand. In 1861 werd de heer Jan Karei Baltus Anemaet, hoofdonderwijzer van de Franse Jongensschool te Zaandijk, beschuldigd van onzedelijke handelingen met zijn leerlingen. De burgemeester stelde persoonlijk een onderzoek in. Hieruit bleek dat ‘de meester al die jaren ongestraft met zijn schoolkinderen had kunnen sollen, omdat niemand de moed had gehad er thuis over te spreken’. Thans staat de sexuele ethiek in het onderwijs in de warme belangstelling van velen. Zo werd in 1988 in het gemeentehuis van Zaanstad te Zaandijk een symposium georganiseerd voor onderwijsgevenden en andere betrokkenen over het thema ‘signaleren en reageren bij sexueel misbruik van kinderen’. Ook werden er in dat jaar landelijke onderwijsinspecteurs aangesteld, belast met de bestrijding van ‘ongewenste intimiteiten’ op het werk.

1.2.5 De maatschappij tot Nut van 't Algemeen

De grote armoede en het geestelijk verval aan het eind van de 18e eeuw leidden ertoe dat grote groepen ‘verlichte’ burgers allerlei ‘genootschappen’ stichtten met het doel de burgerij ‘op te voeden'. Hierbij speelden emancipatorische motieven bij de meeste genootschappen nog nauwelijks een rol en ging het er vooral om bij te dragen aan het herstel van orde en rust. Het belangrijkste genootschap dat werd gesticht is de “Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, in 1784. De invloed van de Maatschappij werd erg groot, mede dankzij de landelijke organisatie. In veel gemeenten en regio’s werden zogenaamde departementen (afdelingen) gesticht. Ook in de Zaangemeenten was dit reeds vroeg het geval.

De drijfveer achter het handelen van het Nut was wel degelijk een idealistische. Bewust streefde men naar een meer tolerante samenleving. betere sociale omstandigheden en een zo groot mogelijk ontwikkelingspeil voor iedereen. Op basis van deze uitgangspunten besteedde het Nut onder meer veel aandacht aan het verbeteren van het volksonderwijs. Landelijk verschenen veel onderwijsnota's en discussie-stukken van het Nut. die in belangrijke mate bepalend zijn geweest voor de eerste onderwijswetgeving in ons land. De inhouden van de onderwijswetten van 1801 en 1803 (Van der Palm) en 1806 (Van den Ende) waren mede gebaseerd op opvattingen van het Nut.

Plaatselijk hebben de departementen een grote rol gespeeld bij| het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, zowel inhoudelijk als materieel en hebben zij (mede) scholen gesticht. Het ging daarbij zowel om 'bewaarscholen' als om lagere scholen en scholen voor voortgezet onderwijs. Het departement Zaandam stichtte in 1792 naast de al bestaande Franse scholen een Frans-Latijnse school. Het eerste hoofd werd de uit Leusden afkomstige Pieter Fortuyn. In 1808 werd in Krommenie de eerste Nutskleuterschool van ons land gesticht. Vanaf 1836 bemoeide het departement Zaandam zich eveneens met het 'bewaaronderwijs'.

In dat jaar richtte het departement een lokaal in aan de Hogendijk. In 1861 werden de matressenschooltjes opgeheven en werd een meer geformaliseerde 'Kinderbewaarschool' gesticht aan de Bloemgracht, onder leiding van mejuffrouw M. Oudshoff. In 1901 stichtte het Nut een 'Fröbelschool'; een kleuterschool gebaseerd op de beginselen van de Duitse pedagoog Friederich W.A. Fröbel (1782-1852), die werd gevestigd aan de Czaar Peterstraat te Zaandam. Hoofd werd mejuffrouw M.C.

Ypes. Later werden er meer Nutskleuterscholen gesticht; de laatste te Koog-Zaandijk (19471955). Ook bevorderde het Nut heel andere vormen van onderwijs. Zo werd in 1855 in Zaandam de 'Volkszangschool' opgericht. De lessen aan deze school werden onder andere verzorgd door de legendarische Zaandamse hoofdonderwijzer Albert Bakker (1847-1902). Bakker was in die tijd een begrip.

De lagere school, een armenschool, waarvan hij hoofd is geweest staat bekend als de ‘Bakkerschool’. Bakker is ruim 54 jaar schoolhoofd geweest en hoewel hij een uitstekende naam had opgebouwd, werd hij aanvankelijk ondergewaardeerd. Hij had onvoldoende diploma's en kreeg daardoor als hoofd ƒ 1.200,per jaar als salaris, terwijl collega’s ƒ 1.880.ontvingen Bakker werd als hoofd van deze lagere school opgevolgd door C. Joh. Kieviet, de later bekend geworden kinderboekenschrijver.

In het gebouw van de vroegere Bakkerschool aan de Oostzijde in Zaandam werd later het Arbeidsbureau gevestigd. In de nacht van 20 op 21 mei 1943 werd het gebouw door het Zaanse verzet in brand gestoken en vernietigd; doel was de administratie onklaar te maken, in verband met de meldingsplicht die de Duitsers in 1942 hadden ingesteld. De verzetsmensen Douwe Soepboer en F. van Os hebben hierbij een hoofdrol gespeeld.

De genoemde volkszangschool werd in 1925 opgeheven. In 1845 had het Nut een dergelijke Volkszangschool in Krommenie gesticht. De Maatschappij heeft in de Zaanregio verder nog Herhalingsscholen (een vorm van voortgezet onderwijs) gesticht te Zaandam (1824), te Wormerveer (1844) en te Westzaan (1848); brei- en naaischolen te Zaandam (1836). te Wormerveer (1845) en te Westzaan (1845); gymnastiekscholen te Zaandam (1850) en te Krommenie (1850). In 1926 werd op initiatief van het Nut een Volksuniversiteit gesticht. Deze Volksuniversiteit is in 1987 met andere vormen van volwassenenonderwijs opgegaan in de Stichting Centrum voor Volwassenen Educatie Zaanstreek (CVE). De Maatschappij heeft zijn activiteiten altijd op het algemene (niet-confessionele) onderwijs gericht. Het uitgangspunt van 't Nut was daarbij dat alleen een gezamenlijke, niet een gescheiden, opvoeding met respect voor elkaars opvattingen op den duur zou kunnen leiden tot een betere en een meer tolerante samenleving.

1.2.6 De schoolstrijd In de 19e eeuw lag in de nationale wetgeving het accent op het openbaar onderwijs. Dat was al het onderwijs dat bekostigd werd uit 'openbare kassen'. De rest was 'bijzonder'. Er was neutraal-bijzonder en confessioneel-bijzonder onderwijs.

Zeer machtig was het korps van ‘Schoolopzieners'. dat voor 7 deel uit predikanten bestond. Het protestantisme had in zijn algemeenheid, ook inhoudelijk, een grote invloed op het (openbaar) onderwijs. Aanvankelijk was er van een schoolstrijd nog geen sprake. Wel lag in de wet van 1806 reeds de basis voor de schoolstrijd verscholen. Voor katholieken was het zeer moeilijk om scholen te stichten. Er werd geen rijksvergoeding verleend.

De emancipatiegedachte bij het katholieke volksdeel, alsmede de in hun ogen impopulaire maatregelen van Koning Willem 1 en de regering leidden er toe dat de katholieken de schoolstrijd aangingen (Baron de Gerlache. Jhr Leopold van Sasse van IJsselt en anderen). Na 1830 kwamen ook de protestanten in verzet tegen het openbaar onderwijs. in verband met de in hun ogen optredende geestelijke vervlakking (Da Costa. Groen van Prinsterer). De protestanten verloren langzaam maar zeker hun greep op het openbaar onderwijs. In 1848 werd de ‘Vrijheid van Onderwijs' als beginsel in de grondwet opgenomen.

Van een financiële gelijkschakeling was nog geen sprake. In de nieuwe wet van 1857 (Van Rappard) werd de openbare school formeel ‘gemengd-neutraal'. Dat wilde zeggen dat alle godsdiensten en levensovertuigingen een gelijkwaardige plaats in de openbare school moest worden gegeven.

Dit gegeven en het feit dat er ook dan nog geen financiële gelijkschakeling kwam, deed de schoolstrijd opleven. Katholieken en protestanten keerden zich gezamenlijk tegen de gemengd-neutrale openbare school. Zij wensten ‘naar gezindte gesplitste openbare scholen’.

In 1860 werd de ‘Vereniging voor christelijk Nationaal Schoolonderwijs’ opgericht met een afdeling te Zaandam in 1864 en als tegenhanger daarvan in 1866 de ‘Vereniging Volksonderwijs'. Deze laatste vereniging behartigde de belangen van de neutrale openbare overheidsschool.

In 1878 werd de lager-onderwijswet wederom gewijzigd (Kappeyne van de Coppello) en werd de financiële positie van het openbaar onderwijs nog verder versterkt.

In 1889 had een wetswijziging plaats die de bijzondere scholen enig financieel soelaas bood. Ook toen was echter nog geen sprake van een financiële gelijkschakeling. De schoolstrijd werd steeds grimmiger en ook in de Zaanstreek waren de gevolgen merkbaar. De betreffende plaatselijke afdelingen stichtten. nog voor de financiële gelijkschakeling in 1920, bijzondere christelijke en katholieke scholen.

Zo opende de Christelijke Schoolvereniging Koog-Zaandijk in 1875 een schooltje aan het Darmenpad (Smidslaan) te Zaandijk. De eerste onderwijzers waren de heren Breebaart en Koelewijn. In 1902 werd de openbare school aan het Guispad belangrijk uitgebreid. De Christelijke Schoolvereniging bleef uit concurrentie-overwegingen niet achter en liet voor ƒ 4.320,een stenen gebouw verijzen aan het Jan de Wittepad te Koog. In 1914 werd de Christelijke school aan de Stationsstraat te Koog geopend. Het eerste hoofd was de heer H.

Pilon uit St. Jacoba Parochie. In 1872 werd de eerste katholieke bewaarschool te Zaandam gesticht, in 1874 gevolgd door de eerste katholieke lagere school. Het bijzonder confessionele onderwijs in onze streek had het financieel gezien ten tijde van de schoolstrijd erg moeilijk. Een belangrijke rol voor het katholieke onderwijs speelde de familie Blans. Deze rijke familie was afkomstig van het Kalf.

Hendrik Blans (overleden in 1884) was onder meer eigenaar van de pelmolens De Wildschieter, De Jonge Abraham en De Houtsnip. Zijn zoon Klaas Blans (overleden in 1878) was eveneens in het bezit van een aantal molens en begon een ‘stoomfabriek' langs de Zaan. In 1873 schonk Klaas Blans de door hem gekochte gebouwen, een klooster en de bewaarschool aan de in 1869 opgerichte vereniging die de belangen van het katholiek onderwijs behartigde.

1.2.7. Schoolloopbaanpatronen Via Neeltje Mulder leren we het schoolloopbaanpatroon van gegoede burgerkinderen in de eerste helft van de 19e eeuw kennen. Het onderwijs begon op 4-jarige leeftijd: de bewaarschool. Er werd reeds gewerkt met letters en een soort leesboekjes. Op 6-jarige leeftijd gingen de kinderen naar de lagere school. Uit de beschrijving blijkt dat er ook onderwijs in vreemde talen werd gegeven. Deze beschrijving komen we tegen in het boek 'Uit den goeden ouden tijd; ruim 60. 70 jaar geleden, jeugdherinneringen' (1912: blz 73 t/m 82) van Neeltje Mulder, echtgenote van de historie-schrijver en burgemeester van Zaandijk Jacob Honig Jsz. Jr.

Verder was er een speciale meisjesschool.

De schooltijden op deze meisjesschool liepen tot 19.00 uur in de avond door. Wél werd op woensdagmiddag en zaterdagmiddag vrij gegeven. Op 12-jarige leeftijd werd onder andere Franse taal en letterkunde onderwezen waarbij onder meer de fabels van La Fontaine aan de orde kwamen. Kinderen uit de betere kringen volgden ook na hun 12e levensjaar meestal nog onderwijs. De meeste meisjes gingen 2 jaar naar een naaischool om daarna huishoudelijke werkzaamheden thuis te verrichten. De jongens uit de betere kringen studeerden na hun 12e jaar verder. Zij volgden veelal privé-les of gingen naar de Frans/Latijnse school (later naar de HBS of het Gymnasium).

Voor de kinderen uit de ‘minder gegoede gezinnen' was het lager onderwijs emd-onderwijs. In die tijd was het schoolverzuim bij de Volks- en armenscholen groot. Vóór 1874 worden getallen genoemd van 24 % schoolverzuim. Vooral na invoering van de Kinderwet van Van Houten (arbeidsverbod tot 12 jaar) in 1874 en de Leerplichtwet in 1900 (6-jarige leerplicht) liep het schoolverzuim terug.

1.2.8. Enkele bekende onderwijsgevenden De Zaanstreek heeft in de periode tot 1900 een aantal destijds bekende onderwijsgevenden gehad. Genoemd zijn reeds de rector van de Latijnse school in Wormer Maarten Donk (Duncanus, 1541); de schoolmeesternotarissen Dirck Az. Valcoogh en Jarigh Douwesz de Momghusen (rond 1600) uit Krommenie; Pieter Cas uit Zaandam die in 1617 als eerste een reglement voor onderwijzers tekende; de zeer gewaardeerde hoofdonderwijzer Albert Bakker (1847-1902), hoofd van de stadsarmenschool te Zaandam (de zogenaamde Bakkerschool) en directeur van de Volkszangschool en de Winteravond- en Herhalingsschool; Pieter Fortuyn, de eerste rector van de Frans-Latijnse school van het Nut te Zaandam (1792), de kleuterleidsters M. Oudshoff (1861) en M.C. Ypes(1901)te Zaandam en de heer H JA Ahsman (18861897), het eerste hoofd van de Jozefschool te Wormerveer.

Andere namen mogen echter niet onvermeld blijven. In de 17e eeuw waren de heren Jan Coupri en Cornelis Jansz Kalff bekende onderwijsgevenden in respectievelijk Zaandam-West en Zaandam-Oost. Zij gaven naast lager onderwijs ook handelsonderwijs, Frans. Spaans en Duits. Eveneens in de eerste helft van de 17e eeuw waren Evert Theunisz en Julius Cesar schoolmeesters (en kosters) in Koog/Zaandijk. In 1665 huurde in Jisp de schoolmeester Jacob Pieterson de Flaminck het ‘middelhuijs’ bij de kerk om daarin ‘school te houden'.

Wormerveer had in die tijd een bekende bouwkundige Claes Pietersz Heringa als schoolmeester. Deze man heeft het bestek gemaakt van de kerk te Zaandijk. In 1690 werd Evert Pietersz Bort schoolmeester, koster en gravenmaker in Zaandijk. In de 18e eeuw was Jan Galis een bekend schoolmeester te Koog en Paulus Muyser te Oostzaandam. Deze laatste en de heren Jacob Oostwoud (een bekend cartograaf en wiskundige) en Jan Groen uit Zaandam hebben meer dan 50 jaar het onderwijsambt vervuld.

Het grafschrift van Jan Groen (1740-1822) luidt: ‘Sta lieve Jeugd altijd/ Met eerbied bij| dit graf./ Hier rust een man die trouw/ Zijn tijd, zijn vlijt en krachten/ Geheel aan 't onderwijs/ Van uwen vadren gaf:/ Hij vormde in zijn school/ Van drie tot vier geslachten’. Onderwijsgevenden in de 19e eeuw waren onder meer: de matresses (bewaarschoolhoudsters) Aaltje Gorter, de weduwen Kodde en Vink en mevrouw N. Prins van den Burg.

De laatste drie werden door de plaatselijke commissie van toezicht op het onderwijs van Zaandam buitengewoon negatief beoordeeld. In Zaandijk hield Aaltje Bödeker een bewaarschool op het Gorterspad. In 1818 werd de heer J. Emous hoofdonderwijzer van de toen opgerichte eerste stadsarmenschool aan het Fransepad te Zaandam. In 1829 telde deze school ongeveer 200 leerlingen. Andere Zaandamse hoofden: Mejuffrouw Hen en de heren Japikse, Bongaerdt, Heijman, Fortanier en Kok.

De laatste, Jelle Kok, was hoofd van de enige bijzondere school in die tijd (1841) te Zaandam. Het betrof geen confessionele school, maar een school die zonder overheidssubsidie moest functioneren omdat deze school niet vanwege de plaatselijke overheid was gesticht.

De heer Barnouw was tot en met 1848 hoofd van een lagere school aan de Kerkstraat te Zaandijk. Een zekere mejuffrouw Sepp leidde in die tijd een speciale school voor meisjes. In 1849 volgde de heer Frederik Theodorus Smith de heer Barnouw op als hoofd van de school aan de Kerkstraat. De heer Smith was de schoonzoon van Barnouw. Barnouw (overleden in 1848) heeft met name bij de ‘schoolopziener' met goed bekend gestaan. Mede daardoor is de benoemingsprocedure van Smith een vrij uitgebreide geweest.

Uiteindelijk werd hij gekozen uit 20 kandidaten. Smith bleef hoofd tot 1869 en ‘heeft getracht iets van het onderwijs te maken en heeft geijverd voor een nieuwe school’. Vanaf 1865 was Zaandijk dan ook in het bezit van twee openbare lagere scholen.

In 1804 werd Pieter Hartog als schoolmeester-voorzanger in Koog gekozen uit 19 sollicitanten na het lezen van speciaal voor dit doel geschreven dichtstukjes en het zingen van psalmen.

Een bekend inspecteur in de 19e eeuw was de heer Theodorus Jorissen. Hij heeft op 5 mei 1879 de Rijksnormaalschool (opleidingsschool voor onderwijsgevenden) van Zaandam geopend. In 1936 werd deze school als gevolg van de toenmalige economische crisis en de daaraan gekoppelde bezuinigingen weer opgeheven In 1883 werd de schoolmeester W. H Hengeveld te Zaandijk belast met het geven van gymnastiekonderwijs. De gemeente Zaandijk was wat dit betreft vooruitstrevend. In Zaandijk waren de heren J Roozendaal en D.

Snuif eveneens bekende onderwijsgevenden. In respectievelijk 1892 en 1894 waren zij 25 jaar aan het onderwijs verbonden. Ook bekend in Zaandijk was de heer Martinus Woerdeman. die van 1888 tot 1932 werkzaam was in het onderwijs aldaar Deze man werd aanvankelijk sterk ondergewaardeerd. Toen hij in 1888 als 'hulponderwijzer' werd benoemd, kreeg hij ƒ 100.per jaar minder salaris dan gebruikelijk. Ter verduidelijking: in die tijd verstond men onder ‘hulponderwijzer’ wat wij nu ‘gewoon onderwijzer’ noemen; daarnaast waren er nog de ‘kwekelingen' en het ‘hoofd' De milieuachtergrond van Woerdeman heeft duidelijk meegespeeld. Als verdediging voor deze handelwijze stelde burgemeester A.

Smit dat het ‘van de weesjongen Woerdeman zeker niet te veel gevergd was om in het onderwijs bij te springen na al hetgeen hij sedert jaren als verpleegde in het weeshuis van de gemeente had genoten'. Woerdeman bleek echter een van de beste onderwijzers te worden. Op 10 juli 1919 werd zijn zoon M.W. Woerdeman benoemd tot schoolarts. Later werd deze als professor Woerdeman een bekende persoonlijkheid in de medische wereld.

Tot slot van deze niet uitputtend bedoelde opsomming moeten nog twee zeer bekende Zaanse onderwijzers genoemd worden: de heren Tijs Terweij (geboren op 16 augustus 1845) en Ch. Eijkman. Terweij kwam op 13-jarige leeftijd als kwekeling in dienst op de bijzondere school van de eerder genoemde Jelle Kok. Hij werd een bekwaam onderwijzer en kreeg later ook landelijke bekendheid. Hij was schrijver van onder andere een boek over de Nederlandse spraakkunst. Ch.

Eijkman was hoofd van de (Mulo-)school aan de Westzijde/Gedempte Gracht te Zaandam. Eijkman was ook landelijk een bekende naam. Drie zonen van Ch. Eijkman zijn zeer beroemd geworden: Prof. Joh. F.

Eijkman (farmaceut/scheikundige), LP H Eijkman (anglist en foneticus) en Prof. Chr. Eijkman (gespecialiseerd in de vitamineleer en winnaar van de Nobelprijs voor fysiologie en geneeskunde in 1929).

1.3. De periode vanaf 1900
1.3.1. Situatie omstreeks 1900 Omstreeks 1900 had Zaandam 8 openbare lagere scholen met iets meer dan 1700 leerlingen, 3 gesubsidieerde scholen (De Winteravond- en Herhalingsschool, de Volkszangschool en een cursus Engelse taal) met totaal ongeveer 260 leerlingen, 5 niet-gesubsidieerde bijzondere scholen (2 katholieke scholen, respectievelijk voor jongens en meisjes met ongeveer 280 leerlingen, 2 christelijke scholen met ongeveer 430 leerlingen en 1 neutraal-bijzondere school met 67 leerlingen). Wormerveer telde 4 openbare lagere scholen met totaal 674 leerlingen Een van deze scholen had een uitgebreid leerprogramma (mulo). Verder had Wormerveer in die tijd een katholieke lagere school met 104 en een christelijk nationale school met 80 leerlingen. Verder was er omstreeks 1900 ook nog een ‘Herhalingsschool' met 26 leerlingen. Gymnastiekonderwijs werd in de avonduren gegeven aan 18 leerlingen. Hetzelfde gebeurde met het ‘Teekenonderwijs’ aan 31 leerlingen.

West-Knollendam had één openbare lagere school met 43 leerlingen. Koog aan de Zaan had 2 openbare lagere scholen met 731 leerlingen. Zaandijk had eveneens 2 openbare lagere scholen met 493 en een bijzondere school met 75 leerlingen.

In Assendelft waren in 1897 een openbare lagere school en een bijzondere rooms katholieke meisjesschool. Beide scholen hadden te zanten 351 leerlingen.

1.3.2. Schoolgeld

In het begin van de 20e eeuw was het lager onderwijs nog niet kosteloos. Ondanks de invoering van de Leerplicht in 1900 werd er nog steeds schoolgeld geheven. Pas in 1948 vervielen de bepalingen betreffende het heffen van schoolgeld uit de Lager-onderwijswet van 1920.

Tot 1920 bepaalden de gemeenten zelf voor een belangrijk deel hoe de schoolgeldinning geregeld was. Zo deelde de gemeentelijke verordening op de heffing van schoolgeld van Zaandijk in 1900 de hoogte van het schoolgeld in 14 categorieën in op basis van het inkomen. De laagste categorie, ƒ 2,40 per leerling per jaar gold bij een jaarinkomen van ƒ 500,- of minder. De hoogste categorie, ƒ18,per leerling per jaar gold bij een jaarinkomen van ƒ 7.000,- of meer. Als er meer dan 2 kinderen uit een gezin naar school gingen, werd per kind minder schoolgeld geheven. Andere gemeenten hadden soortgelijke regelingen De verschillen tussen de gemeenten lagen vooral in de categorie-indelingen en de daaraan gekoppelde tarieven.

Voor leerlingen van zeer arme ouders werd veelal helemaal geen schoolgeld betaald. Het ging dan relatief om veel leerlingen. Zo werd in Zaandijk in 1900 voor 244 leerlingen wel schoolgeld geïnd en voor 249 niet. Voor het toen blijkbaar meer welvarende Koog waren deze getallen respectievelijk 517 en 214.

1.3.3 Het bijzonder onderwijs

Het begin van de 20e eeuw werd beheerst door een steeds sterker wordende schoolstrijd. Deze kreeg bij de grondwetsherziening van 1917 in principe en bij de uitvoering van de Lager-onderwijswet van 1920 (wet van Minister de Visser) ook feitelijk haar beslag in de vorm van de volledige (financiële) gelijkschakeling van openbaar en bijzonder onderwijs. In 1889 vond overigens reeds een wetswijziging plaats waardoor het voor het bijzonder onderwijs mogelijk werd onder bepaalde voorwaarden maximaal 30% van de kosten van dit onderwijs op het Rijk te verhalen. Een en ander leidde ertoe, dat in de periode tot 1920 in veel streken nog voor de formele gelijkstelling steeds meer bijzondere scholen gesticht werden. Dit gold zowel voor het lager onderwijs als voor vormen van voortgezet onderwijs.

Zo ontstond in Zaandam in 1872 het eerste katholieke onderwijs door de stichting van een bewaarschool en een naaischool, de latere Sancta Maria voor meisjes-nijverheidsonderwijs. Ook kwam er een voorziening voor de verzorging van weesmeisjes. Het beheer van deze voorziening berustte bij 5 zusters die in april 1872 speciaal voor dit doel naar Zaandam kwamen. De rol van de familie Blans voor het katholieke onderwijs is reeds geschetst.

In eerste instantie werden de zusters gehuisvest in een houten gebouwtje aan de Bloemgracht en startten zij met het geven van naailes aan 32 meisjes. In 1890 telde de naaischool 100 leerlingen en in 1905 en 1908 respectievelijk 200 en 300.

Uit deze naaischool ontwikkelde zich een ‘vakschool of daghuishoudschool'.

Na invoering van de Nijverheidsonderwijswet in 1919 werd de ‘Sancta Maria’ in 1922 officieel erkend als nijverheidsschool en als zodanig gesubsidieerd. In 1927 werd de school gehuisvest in een nieuw gebouw aan de Oostzijde.

In 1904 kwam er een nieuwe vereniging voor christelijk onderwijs. Deze had onder andere tot doel te komen tot stichting van een christelijke muloschool en sloeg daarmee een brug tussen de verschillende christelijke stromingen. De nieuwe vereniging kreeg ook een lagere school onder haar beheer en trok al spoedig met beide scholen in een nieuw opgetrokken gebouw aan de Ooievaarstraat te Zaandam.

Het initiatief tot oprichting van deze vereniging lag bij een zekere zuster (verpleegster) Huygens. die op 64-jarige leeftijd in 1903 een stuk grond kocht met het doel daar een christelijk ziekenhuis te stichten. Dit plan bleek onhaalbaar, waarna besloten werd een christelijke mulo-school op te richten De eerste steen van het nieuwe gebouw aan de Ooievaarstraat werd door zuster Huygens op 4 juni 1905 gelegd.

De officiële start van de nieuwe school was op 31 augustus 1904. Het eerste hoofd was de heer C. Berkhouwer (1904-1918) . Het gebouw aan de Ooievaarstraat werd in 1988 gesloopt. Op dezelfde plaats verrees een nieuwe christelijke basisschool, die in 1989 in gebruik werd genomen.

Ook in andere Zaangemeenten kwam het bijzonder onderwijs steeds meer tot bloei. Zo werd in Wormerveer in 1886 de R.K. Jozefschool gesticht. Pas later ontstonden ook nieuwe vormen van neutraal bijzonder onderwijs.

In 1929 werd in de Zaanstreek de schoolvereniging op libertaire grondslag opgericht door aanhangers van Domela Nieuwenhuis, de zogenaamde ‘vrije socialisten’. Hun uitgangspunt was dat maatschappijhervorming bij het kind begon. In het onderwijs moest onder het motto ‘Doe alles zo goed mogelijk, Helpt elkander, Help jezelf en Hinder niemand’, meer aandacht besteed worden aan vrijheid, nationalisme, humaniteit en persoonlijkheid. Op 23 augustus 1938 ging de libertaire school te Zaandijk van start. Het eerste hoofd was de heer H. Zuiderveld (van 1939 tot 1969). De school is voortgezet in een nieuw gebouw in Zaandijk-Noord.

In 1981 kwam er in Zaandam tevens een Vrije school, niet te verwarren met de hierboven genoemde libertaire school. Deze Vrije school is gebaseerd op de filosofie van Rudolph Steiner en heeft een antroposofische grondslag. Dat wil zeggen dat ze gebaseerd is op een levensleer waarbij de mens in relatie gezien wordt met het geestelijk leven van de kosmos. Of anders gezegd: de antroposofie gaat ervan uit dat alles wat ‘is geworden’ van ‘geestelijke afkomst’ is en dat alle dingen in een groot kosmisch verband samenhangen. De mens maakt van dat grote, kosmische geheel deel uit. Kleuren vorm zijn daarbij belangrijke aspecten.

Op basis daarvan neemt het kunstzinnig onderwijs een bijzondere plaats in en is in het geheel van het onderwijsprogramma geïntegreerd. Er is geen eenhoofdige schoolleiding, maar een vorm van collectief leiderschap.

In Nederland ontstond uiteindelijk een situatie waarbij het openbaar onderwijs ongeveer 1/3 en het bijzonder onderwijs 2/3 deel van de leerlingenpopulatie zou gaan omvatten. In de Zaanstreek was dat anders. In 1935 volgde in Zaandam 57,3 % van de lagere schoolleerlingen het openbaar onderwijs, 17,8 % het R.K. onderwijs en 24,9 % het Prot. Chr. onderwijs. In 1987 volgden in Zaanstad 13.381 leerlingen (speciaal) basisonderwijs. Daarvan zat 55,7 % op openbare scholen, 21,3 % op R.K. scholen, 20,0 % op Prot.

Chr. scholen en 3,1 % op neutraal bijzondere scholen. Deze getallen waren voor de andere Zaangemeenten als volgt (1987): Wormer totaal 1.038 leerlingen: 51,2 % openbaar; 33,7 % R.K.; 15,1 % P.C.; Oostzaan totaal 525 leerlingen: 81,5 % openbaar; 0 % R.K.; 18,5 % P.C.; Jisp totaal 66 leerlingen: 100 % openbaar.

1.3.4. Speciaal onderwijs

(tot 1985: 'buitengewoon onderwijs’)

De Zaandamse schoolarts, de in 1904 benoemde dr. C.J. van der Loo, zette zich vanaf het moment van zijn benoeming in om in de Zaanstreek tot stichting van een school voor buitengewoon onderwijs te komen. Het ging dan om een school voor moeilijk en zeer moeilijk lerende kinderen (debielen en imbecielen). Thans (1989) spreekt men over scholen voor speciaal onderwijs; deze zijn ingericht voor verschillende specifieke groepen leerlingen.

In 1901 werd het buitengewoon onderwijs landelijk officieel erkend, hetgeen vastgelegd werd in de onderwijswet van 1920. In het geval van de stichting van een school voor buitengewoon onderwijs in de Zaanstreek kan echter niet van voortvarendheid gesproken worden. Pas op 1 januari 1927 ging de ‘BLO-schoof officieel van start en werd gevestigd aan de Parkstraat in Zaandam. Daarmee had de 'strijd' voor een BLO-school in de Zaanstreek meer dan 20 jaar geduurd.

Het waren overigens geen principiële motieven die de stichting van een dergelijke school zo lang tegengehouden hadden, maar met name financiële argumenten De strijd voor een school voor buitengewoon lager onderwijs was heftig en had zowel het onderwijs als de politiek in meerdere Zaangemeenten het ging om een streekschool in beroering gebracht. De belangrijkste vraag was steeds welke gemeente voor de kosten moest opdraaien. Rijkssubsidie was aanvankelijk moeilijk te verkrijgen. Bovendien bleven er aanvullende kosten en verliep de samenwerking tussen de Zaangemeenten aanvankelijk moeilijk. Men kwam niet snel tot overeenstemming over een verdeelsleutel voor deze (extra) kosten. Ook de leerlingenstromen speelden een rol.

Leerlingen die naar de BLO-school gingen, telden niet meer mee voor de reguliere lagere school en leverden dan ook geen geld (subsidie) meer op voor de betreffende gemeente. Een ander probleem was om te definiëren welke kinderen voor een BLO-school in aanmerking kwamen, gekoppeld aan de vraag of een dergelijke school wel voldoende levensvatbaarheid zou hebben. De toenmalige gemeentelijke inspecteur van het onderwijs, de heer C.J. Rol, schreef in 1947 een uitgebreid verslag over de gang van zaken voor de oprichting, onder de titel ‘Geschiedenis van de School voor Buitengewoon Lager Onderwijs te Zaandam’. Enkele feiten en aspecten uit dit verslag zijn hieronder vermeld.

Er waren diverse onderzoeken gehouden die de noodzaak en levensvatbaarheid voor een BLO-school aantoonden. Behalve de schoolarts had ook het raadslid J.E. W. Duys onderzoek verricht. Tussenvoorstellen uit 1909 en 1911 om enkele BLO-klassen aan een school voor gewoon lager onderwijs te verbinden, haalden het om financiële redenen niet. Een gerichte actie van de schoolarts, de afdeling Zaanstreek van de vereniging Volksonderwijs en schoolhoofden, waarbij een leerling door het gewoon lager onderwijs systematisch geweigerd werd, leidde niet tot succes.

In 1914 werd wederom een onderzoek gehouden en het aantal potentiële BLO-leerlingen op ongeveer 70 geschat. In 1920 werd op initiatief van de plaatselijke commissie van toezicht nog eens een onderzoek gehouden, waarbij voor het eerst gebruik gemaakt werd van een psychologische test en wel die van Binet-Simon uit 1904. Deze test was gebaseerd op series vragen gegroepeerd naar (kalender)leeftijd. Uitgerekend was hoeveel vragen gemiddeld goed werden beantwoord door kinderen van een bepaalde (kalender)leeftijd. De ‘geestelijke’ of‘intellectuele’ leeftijd werd dan bepaald door de mate waarin een individueel kind van dit gemiddelde afweek wat het aantal goed beantwoorde vragen betrof. Het gemiddelde quotiënt van kalenderleeftijd en intellectuele leeftijd was ‘ 1 ’.

Dit getal vermenigvuldigd met 100 leverde een ‘Intelligentie Quotiënt’ (IQ) op van 100. Binet en Simon (Franse psychologen) gebruikten als eersten gestandaardiseerde intelligentietests, waarbij zij gebruik maakten van het door de Duitse psycholoog Stem ontwikkelde begrip Intelligentie Quotiënt. Thans heeft dit IQ-begrip een enigszins andere betekenis: afhankelijk van de soort test die men gebruikt, wordt het IQ anders berekend en heeft een minder absolute betekenis gekregen. Bij het definiëren van leerlingen die voor het BLO-onderwijs in aanmerking kwamen, stelde men in de beginperiode echter nogal scherpe grenzen. Zo kwamen leerlingen met een IQ, dat volgens de Binet-Simon-test lager uitkwam dan 70 in aanmerking voor de BLO-debielenafdeling en leerlingen met een lager IQ dan 60 voor de imbecielenafdeling. In 1920 werden op eigen initiatief aan één van de lagere scholen aparte klassen gevormd voor ‘achterblijvers’.

In 1923 richtte het college van Burgemeester en Wethouders van Zaandam, onder druk van de, nog steeds dezelfde, schoolarts en andere actievoerders zich tot de inspecteur van het buitengewoon lager onderwijs, de heer Dr. Adriaan van Voorthuijsen. Naar hem is de huidige school voor moeilijk lerende kinderen te Zaandam genoemd.

Het college vroeg naar subsidiemogelijkheden om 1 of 2 klassen voor ‘achterlijke’ kinderen aan een gewone school voor lager onderwijs te verbinden. Van Voorthuijsen wees dit voorstel echter af en adviseerde om een aparte school te stichten. Hij schatte het potentiële aantal BLO-leerlingen op 60 (1,5 % van de totale schoolbevolking). In 1925 nam het college van Burgemeester en Wethouders van Koog aan de Zaan contact op met het college van Zaandam. Een financiële samenwerking werd mogelijk. In 1926 deden Zaandam en Koog aan de Zaan een gezamenlijk verzoek aan de regering voor subsidie.

Op 1 januari 1927 startte de school officieel aan de Parkstraat te Zaandam. De heer H. van Calsum, die in Koog vanaf 1921 een speciale klas voor zwakzinnige leerlingen had geleid, werd het eerste hoofd. Bij de opening waren er 3 ‘debielenklassen’ en 1 ‘imbecielenklas’.

Van Calsum bleef tot zijn overlijden in 1943 hoofd en werd opgevolgd door E. Geerts. Geerts was hoofd van de school van 1944 tot 1955. Hoofd respectievelijk directeur waren nadien de heren Brinkhuis (1955-1973), H. Stolp (vanaf ’74) en Eric Abbink (in duofunctie met H. Stolp (vanaf ’91).

In juli 1947 werd besloten tot nieuwbouw. De school ging na ‘omzwervingen' via de Westzijde in Zaandam en het KFC-terrein in Koog uiteindelijk naar de Slachthuisstraat en er kwam een scheiding tussen debielen en imbecielen. Aan de Slachthuisstraat werden in 1951 twee gebouwen geopend voor de Van Voorthuijsenschool. Een gebouw voor de moeilijk lerende kinderen (debielen-afdeling) en een apart gebouw voor de zeer moeilijk lerende kinderen (imbecielen-afdeling). Beide gebouwen zijn thans nog in gebruik. Vanaf 1 april 1964 ging de afdeling voor ‘zeer moeilijk lerende kinderen’ als zelfstandige (openbare) schoolorganisatie verder onder de naam ‘Het Anker’.

De toen zelfstandige school bleef gevestigd in de oorspronkelijke dependance aan de Slachthuisstraat te Zaandam. In 1987 kwam er in verband met de groei van de school nieuwbouw bij en werd het oude gedeelte opgeknapt. De heropening vond plaats in 1988. Het zijn de heren Geerts en Rol geweest die zich hebben ingezet voor de realisatie van een eigen afdeling voor de zeer moeilijk lerende kinderen. Voordat Het Anker zelfstandig werd, gaf de heer J.J. Bertens als leerkracht van de Van Voorthuijsenschool in de periode 1951-1964 leiding aan deze speciale afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen.

Het Anker heeft in zijn bestaan twee hoofden/directeuren gekend en wel de heren Henk ter Vrugte (1964-1972) en Jaap van Brummelen (1975-heden). In de tussenliggende periode heeft mevr. C.G. Hertel waargenomen. De heer Jaap van Brummelen heeft belangrijk bijgedragen aan de ‘integratie van verstandelijk gehandicapte kinderen in de samenleving’. Sinds 1975 wordt jaarlijks een samenwerkingsproject met een ‘gewone' basisschool uitgevoerd.

In het kader van deze projecten gaan leerlingen van Het Anker en de betreffende basisschool gezamenlijk twee maal in dat projectjaar een weekeinde op ‘schoolreisje’. Wekelijks bezoeken leerlingen elkaars scholen. Ook zijn er speciale lessen over verstandelijk gehandicapten voor het basisonderwijs ontwikkeld, alsmede voorlichtingsmateriaal voor de ouders en andere volwassenen. De ‘Vereniging voor Integratie van Verstandelijk Gehandicapten’ die nauw aan Het Anker gelieerd is en waarvan ouders, onderwijsgevenden en andere geïnteresseerden lid zijn, verzorgt thans een belangrijk deel van deze ‘integratie-activiteiten’. Hoewel er regelmatig onenigheid ontstond tussen Zaandam en de omringende gemeenten, werd de Van Voorthuijsenschool uiteindelijk een echte streekschool. De problemen betroffen vooral de verdeling van de extra kosten die niet door rijkssubsidie gedekt werden en fluctuaties in het doorsturen van leerlingen.

Dit laatste in verband met de leerlingenaantallen en de teldata. Deze teldata waren (en zijn dat nog steeds) daarom van belang voor de scholen, schoolbesturen en gemeenten, omdat de rijkssubsidie bepaald wordt door het aantal leerlingen dat op deze (tel)data op de betreffende scholen staat ingeschreven. Later werd de gemeente Zaandam een stuk voortvarender toen het ging om de realisering van een school voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, zogenaamde LOMscholen. De eerste LOM-school in de Zaanstreek is ‘De Speelman’ te Zaandam. Deze dateert van mei 1959. Het eerste hoofd was Jetty Hirschel (1959-1971).

Zij is opgevolgd door Chris Blouw, die vanaf 1990 projectleider is van het samenwerkingsverband (openbaar) basisonderwijs-speciaal onderwijs en sindsdien door Jan Koster wordt waargenomen. Thans zijn er in onze streek (alleen te Zaanstad) 10 scholen voor speciaal onderwijs met 930 leerlingen, 3 scholen voor moeilijk lerende kinderen (MLK-scholen), waarvan 2 openbaar, 1 rooms-katholiek (opgeheven per 1-8-1989) en 1 protestant-christelijk, 3 Scholen voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM-scholen), waarvan 2 openbaar en 1 op oecumenische grondslag.

Er is 1 openbare school voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK-school). Ten slotte zijn er 3 scholen voor speciaal voortgezet onderwijs. Hiervan zijn 2 scholen openbaar en is 1 school oecumenisch. Bovendien is er per 1 augustus 1987 nog een voortgezette afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen gesticht. In Zaanstad ging in 1988 3.9 % van alle leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs naar een vorm van speciaal onderwijs. Het betrof de leerlingengroep van 4 tot ongeveer 18 jaar.

Van de basisschoolleerlingen bezocht in 1988 5,5 % een vorm van speciaal (basis)onderwijs. Van de leerlingen van het voortgezet onderwijs bezocht in 1988 2,4 % een vorm van speciaal (voortgezet)onderwijs. In 1980 waren deze percentages nog als volgt: 2,5 % (basis-en voortgezet onderwijs); 3,9 % (alleen basisonderwijs)); 0,8 % (alleen voortgezet onderwijs). Er is dus een duidelijke groei te constateren. Dit geldt ook voor de landelijke cijfers. Overigens steekt Zaanstad landelijk niet ongunstig af als het gaat om de doorverwijzing van leerlingen naar het speciaal onderwijs.

De volgende getallen illustreren dit gegeven. Bij de betreffende jaartallen staan eerst de landelijke percentages opgenomen voor de totale schoolbevolking (basis- en voortgezet onderwijs), vervolgens die voor het basisonderwijs en als laatste de percentages leerlingen van het voortgezet onderwijs die het speciaal onderwijs bezoeken. De getallen tussen haakjes zijn de Zaanse gegevens.

1980: 3,1 % (2,5 %); 4,2 % (3,9 %); 1,6 % (0,8 %)
1983; 3,5 % (3,1 %); 4,7 % (4,5 %); 2,1 % (1,7%)
1984: 3,6 % (3,4 %); 4,8 % (4,9 %); 2,2 % (2,0 %)
1985: 3,8 % (3,5 %); 4,7 % (5,1 %); 2,6 % (2.1%)
1.3.5. Vakonderwijs

In het basisonderwijs zijn met name ‘nuttige handwerken' en ‘lichamelijke opvoeding' vakken die veelal verzorgd worden door leerkrachten die daarin gespecialiseerd zijn en een aparte bevoegdheid hebben. Dit ondanks het feit dat de meeste onderwijsgevenden voor deze vakken zelf bevoegd zijn. De sterkte van de positie van dit ‘vakonderwijs' is in de loop van de jaren erg wisselend geweest. In 1883 werd in Zaandijk voor het eerst een leerkracht speciaal belast met het geven van gymnastiekonderwijs. Dit was de heer W.H. Hengeveld die hiervoor enige lesuren werd vrijgemaakt en een extra beloning kreeg van ƒ 75,per jaar.

De aanwezigheid van een bestuurder van de Gymnastiekvereniging Simson in de Zaandijker gemeenteraad zal aan deze ontwikkeling niet vreemd geweest zijn. Omstreeks dezelfde tijd (1880) ontving een handwerkonderwijzeres juist minder salaris dan een 'gewone’ onderwijzer (ongeveer ƒ 400,in plaats van ongeveer ƒ 700,-). Bovendien moest zij dan nog voor het grootste deel zelf het materiaal betalen dat zij voor haar lessen nodig had. Zij ontving daarvoor slechts een vergoeding van ƒ 25,-per jaar. Reeds in de vorige eeuw bleek het handwerken aldus minder belangrijk gevonden te worden dan de lessen in de lichamelijke opvoeding. Heden ten dage blijkt dat wederom het geval.

Zowel het rijk als de gemeente bezuinigen op het ‘vakonderwijs’. Dientengevolge wordt met ingang van 1990 het vak ‘handvaardigheid’ niet langer door vakleerkrachten gegeven; bij lichamelijke opvoeding gebeurt dat nog wel. Ook de logopedie wordt met ingang van 1992 wat betreft omvang en werkinhoud gereduceerd. Vooralsnog lijken de schoolwerktuinen en het zwemonderwijs de bezuinigingen te overleven. De invloed van de verwachte bezuinigingen na 1992 is echter nog niet te overzien. Aangetekend moet worden dal hel aantal ‘vakuren’ toch al terugliep.

Ook bij het geven van muziekonderwijs zijn speciale vakleerkrachten betrokken. Muziekdocenten van de muziekschool geven weliswaar geen muziekonderwijs in de klas zelf, maar ondersteunen onderwijsgevenden bij het geven van muzieklessen. Het gaat om een vorm van 'consulentschap'. In de lesopzetten die de muziekschool verzorgt, is het algemeen vormend muziekonderwijs opgenomen. Zie voorts: Muziek 3.

1.3.6. Schoolwerktuinen

Schoolwerktuinen speelden in de Zaanstreek binnen het basisonderwijs al snel een belangrijke rol. Vanaf het moment dat in Nederland schoolwerktuinen werden gesticht (1920 in Den Haag en Amsterdam) ijverden ook in Zaandam mensen voor de realisering daarvan. In 1929 deed de heer Van Enkhuizen (plantsoenendienst) een poging om in Zaandam een schooltuin in te richten. In 1930 werd een vereniging opgericht die zich aansloot bij de ‘school-werktuinkring Noord-Holland'. De gemeentelijk inspecteur de heer

A. Dubbink speelde bij de oprichting van deze vereniging mede een belangrijke rol. In 1946/1947 kwam er ook in Koog een schooltuin onder leiding van de heren Staphorsius en Koen. In 1945 werd de heer Prud'homme van Reine, die al in 1939 lid van het bestuur was, penningmeester van de Zaandamse vereniging. In 1947 werd hij voorzitter en is dat tot op heden (1991) nog. Op 26 augustus 1981 werd het schooltuincomplex te Zaandam naar hem vernoemd. De gemeentelijk inspecteur de heer J. Verveen onthulde het nieuwe naambord. Om de leerlingen verantwoord les te kunnen geven stelde het bestuur een ‘tuinleider' aan. Tot 1946 was dit de heer J. Visser, vervolgens de heer Van der Ben. Deze laatste kreeg een weekloon van ƒ 35,dat in 1947 werd opgetrokken tot ƒ 42,50. In 1972 kwam er een nieuw terrein in Zaandam aan Straat Poelenburg en trad tevens een nieuw bestuur aan. Prud'homme van Reine werd (wederom) voorzitter, mevr. E. Seel werd secretaresse en de heer K. Honig penningmeester. Er kwam een gebouwtje op de tuin en er werden 260 schooltuintjes uitgezet. De heer Van der Eyden werd aangesteld als tuinleider. In 1973 werden er 300 tuintjes uitgegeven aan kinderen van diverse scholen en 150 tuintjes werden bewerkt in klasseverband. Het bestuur schakelde vrijwilligers in en vroeg de gemeente om de aanstelling van een schoolbioloog. Het nieuwe complex in Zaandam werd in 1974 geopend door de toenmalige wethouder van onderwijs de heer Th. van Dam. In 1976 werd de heer Piet Hoffer tuinleider, die deze functie thans (1989) nog uitoefent. In 1976 verscheen de nota ‘Natuureducatie’ en kwamen er meer tuintjes bij. Het totaal aantal tuinen kwam toen op 518. Ook kon het bestuur een tweede tuinleider aanstellen. Dit werd de heer Ligthart.

Belangrijk was de omwikkeling van een biologisch lescentrum. Dankzij de inzet van zogenoemde ‘erkend gewetensbezwaarden’, mensen die om principiële redenen niet in militaire dienst willen en vervangende werkzaamheden verrichten, werd dit mogelijk. De eerste schoolbioloog werd in 1978 Ron van ’t Veer. In 1980 kwam daar Tom Kisjes bij, die thans (1991) nog deze functie vervult. Vanaf 1987 is aangrenzend aan het terrein van de kinderboerderij in Zaandam, waar ook het lescentrum is gevestigd, een permanente tentoonstelling ingericht. Dit werd mogelijk dankzij de inzet van veel vrijwilligers. Zie ook Schoolwerktuinen.

1.3.7. Schoolverzuim Schoolverzuim is altijd een onderwerp geweest dat met de regelmaat van de klok terugkeerde in de discussies over onderwijs. In 1878 werd in Zaandijk de vereniging ‘Getrouw schoolbezoek' opgericht, omdat men vond dat het schoolverzuim de spuigaten uitliep. Deze vereniging trachtte op vele manieren het schoolbezoek te stimuleren. Dit deed zij door het uitreiken van prijzen bij het behalen van bepaalde prestaties (meestal in de vorm van bijbeltjes) en door het organiseren van een jaarlijks schoolfeestje.

In 1900 werd de zogenaamde Leerplichtwet ingevoerd. Er kwam een leerplicht van 6 jaar. Evenals de Kinderwet van Van Houten (1874) leidde deze wet tot terugdringing van het schoolverzuim. Toch bleef (ongeoorloofd) schoolverzuim een aanhoudende zorg van de (plaatselijke) overheid. In 1874 werd het ongeoorloofd schoolverzuim op bijna 25 % geschat en in 1900 liep dat terug tot (nog altijd) bijna 10 %.

In 1987 werd wederom een dergelijk percentage genoemd voor jongeren in het voortgezet onderwijs die min of meer regelmatig de school ongeoorloofd verzuimden (het zogenoemde 'spijbelen'). Dit heeft geleid tot landelijke maatregelen, zoals onderzoek, experimenten met automatisering van verzuimadministraties en de instelling van speciale spijbelopvanggroepen. Deze groepen zijn bestemd voor leerlingen van ongeveer 12 tot 16 a 17 jaar (met name leerplichtige leerlingen uit het voortgezet onderwijs), die ernstig ‘spijbelgedrag’ vertonen of waarvan verwacht wordt dat zij dat zullen gaan vertonen. Het gaat om potentieel uitvallende leerlingen. Getracht wordt om deze leerlingen met een aangepast programma weer te motiveren voor het reguliere onderwijs en/of te interesseren voor het arbeidsproces via een ‘stageplaats' bij een bedrijf. Ten behoeve van de Zaanstreek is sinds 1983 een drietal van deze spijbelopvanggroepen verbonden aan scholengemeenschap De Nieuwe Vaart.

Zij hebben een streekfunctie. Gemiddeld zijn ongeveer 30 leerlingen bij de opvanggroepen ingeschreven (1988). Jan Heurter is vanaf het begin coördinator van deze spijbel-opvanggroepen.

In 1987 werd in Zaanstad een omvangrijk verzuimonderzoek gehouden onder vrijwel de gehele leerlingenpopulatie van het voortgezet onderwijs. Het betrof ongeveer 11.000 leerlingen. De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat bijna 12 % van de leerlingen zeiden dat ze vrij regelmatig, één keer per maand of vaker, spijbelden. Ruim 4 % van de leerlingen zeiden dit elke week één keer of vaker te doen. Tussen het spijbelgedrag van jongens en meisjes bleek nauwelijks verschil te bestaan. Datzelfde gold ook voor de zogenaamde allochtone en autochtone leerlingengroepen.

Bovendien bleek dat er geen verschil aantoonbaar was, althans niet bij het genoemde onderzoek, tussen leerlingen die het LBO, het MAVO of het HAVO/VWO bezochten. Wel speelde leeftijd een belangrijke rol. Hoe ouder de leerlingen, hoe meer er gespijbeld werd. Ook was een verband aantoonbaar tussen spijbelgedrag en het ‘algemeen' gevoelen van leerlingen. Hoe positiever een leerling over zichzelf en het leven dacht en het belang van onderwijs en scholing inzag en daarvoor gemotiveerd was, des te minder werd er gespijbeld. Verder bleek dat Zaanstad wat de spijbelproblematiek betreft nauwelijks afweek van vergelijkbare steden.

In dit opzicht was er eerder sprake van een relatief gunstige situatie in Zaanstad. Schoolverzuim in het basisonderwijs is van een andere orde. Daar is nog nauwelijks sprake van ernstig schoolverzuim op grote schaal. Schoolverzuim wordt met name ernstig na het tweede jaar voortgezet onderwijs. Toch komt in het basisonderwijs wei degelijk (on)geoorloofd schoolverzuim voor. Dit verzuim vindt vooral plaats vlak voor of na vakanties (eerder weggaan of later terugkomen) en op vrijdagmiddagen (weekeindeverlenging).

Overigens kunnen ouders toestemming krijgen om in bijzondere gevallen voor hun kinderen vrij te krijgen. Zo werd in het schooljaar 1987-1988 door de gemeente Zaanstad 157 maal toestemming verleend aan leerlingen onder de twaalf jaar voor extra vakantie. Onbekend is hoeveel basisschoolleerlingen daarnaast ongeoorloofd langer met vakantie gaan. Dit aantal wordt in ieder geval hoger geschat dan de genoemde 157. Slechts een fractie van het ongeoorloofd schoolverzuim wordt ook daadwerkelijk aangemeld. In het schooljaar 1986-1987 zijn 33 aanmeldingen van ongeoorloofd schoolverzuim bij de gemeente Zaanstad binnengekomen, waarvan 26 in verband met vakantie. In het schooljaar 1987-1988 ging het om 40 aanmeldingen, waarvan tweederde deel, namelijk 27, wegens vakantie.

Een ander terugkerend en met het schoolverzuim in relatie staand probleem is dat van het veronderstelde gebrek aan concentratie en motivatie bij de leerlingen. In 1987 werd dit verschijnsel onder andere geweten aan de veranderde maatschappelijke verhoudingen en opvoedingsomstandigheden. In 1935 zocht de commissie van toezicht op het plaatselijke onderwijs te Zaandam de oorzaken van dit verschijnsel in ‘de te grote klassen, in het verstoren van de rustige gang van het onderwijs, in de tijdsomstandigheden (radio en luchtvaart), in het gemis aan gezond kinderspel. in te grote afleiding door speeltuinverenigingen, sportverenigingen, cursussen, clubs, padvinderij, feestjes, pretjes, uitstapjes, te weinig medewerking of te grote toegeeflijkheid der ouders, te grote vermoeidheid na de wekelijkse rustdag’.

Bij wet van 30 mei 1968 werd een nieuwe leerplichtregeling ingesteld. De betreffende wet trad in werking op 1 januari 1969. Deze ‘leerplichtwet 1969' legde aan degene die het gezag over het kind uitoefende de verplichting op te zorgen dat het kind als leerling van een school stond ingeschreven en deze school geregeld bezocht. Daarmee legde de nieuwe wet de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek feitelijk bij de ouders/verzorgers. De leerplicht begon op 1 augustus van het jaar waarin het kind de leeftijd van zes jaar en acht maanden bereikte en eindigde: a. aan het einde van het leerjaar na afloop waarvan het kind tenminste negen leerjaren had doorlopen; b. aan het einde van het leerjaar waarin het kind de leeftijd van zestien jaar had bereikt. Het toezicht op de naleving van de wet was opgedragen aan de burgemeester en wethouders.

Voor de voormalige gemeente Zaandam betekende dit dat per 1 januari 1969 een hoofd van een lagere school als extra functie die van ‘leerplichtambtenaar’ kreeg toegewezen. Dit was de heer A. Lefferman, hoofd van de openbare Leeghwaterschool (sinds 1985 openbare basisschool ‘De Rosmolen'). Met name in kleinere gemeenten wees men de functie van leerplichtambtenaar toe aan andere ambtenaren of aan mensen uit het onderwijsveld. Per 1 januari 1971 vulde de gemeente de functie van leerplichtambtenaar op een andere wijze in. De heer Lefferman, die nog tot 1977 hoofd van de school bleef, beëindigde zijn taak als leerplichtambtenaar.

Het toenmalige hoofd van de afdeling onderwijs de heer H Schumer gaf aan dat meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim meestal te maken hadden met maatschappelijke problemen. Hij stelde daarom aan het college van B & W voor iemand te benoemen die werkzaam was bij de Sociale Dienst. Dit advies werd door het college gedeeltelijk opgevolgd. Per 1 januari 1971 werden twee mensen aangesteld, respectievelijk mevrouw E. Heikens-Zandt van de Sociale Dienst en de heer D. de Groot van de afdeling onderwijs, beiden in de functie van leerplichtambtenaar, echter naast hun ‘gewone werkzaamheden'. De heer De Groot werd op 31 december 1979 elders benoemd en vervangen door de heer S.

Bark. Pas op 1 april 1979 benoemde het college voor een halve formatieplaats een ‘echte’ leerplichtambtenaar, dat wil zeggen iemand die specifiek benoemd werd in deze functie. Het was Paula van der Kroon.

Na 1983 breidde men de functie uit tot een volledige formatieplaats (40 uur in de week). In dat jaar werd Marlies Romeijnders de volgende leerplichtambtenaar. Op 1 april 1986 werd zij door Olga Haring opgevolgd.

In 1985 werd een platform opgericht dat tot taak had te trachten het schoolverzuim terug te dringen. Vele disciplines zijn in het platform vertegenwoordigd. Ook de leerplichtambtenaar is lid van dit platform.

1.3.8. Aansluiting basis-voortgezet onderwijs

Een volgende, de tijd overlevende problematiek is de aansluiting tussen de verschillende onderwijsvormen, met name de aansluiting tussen het lager (nu-basis)onderwijs en het voortgezet onderwijs. De klacht van de Zaandamse Burger Avond School (BAS) en de Hogere Burger School (HBS) omstreeks 1900 was dat de leerlingen die op school kwamen ‘erg slecht zijn in vaardigheden als spelling en rekenen’.

In 1976 leidde dit nog steeds bestaande probleem in Zaandam tot oprichting van een samenwerkingsgroep van leerkrachten uit kleuter-, lager- en voortgezet onderwijs onder de naam ‘Kobovo’ (Kleuter-, Basis- en Voortgezet onderwijs). De werkgroep kreeg de opdracht de aansluiting, met name op het terrein van de leerstof, tussen de verschillende onderwijsvormen te verbeteren. Voorzitter van de werkgroep was de vanaf 1972 in dienst zijnde gemeentelijk inspecteur van het onderwijs de heer Jan Verveen. De Kobovogroep functioneerde tot medio 1980. Toevalligerwijs schreef het ministerie van onderwijs en wetenschappen een landelijk ‘Bovo-project’ uit. In eerste instantie kende het ministerie ongeveer 20 van deze projecten aan scholen, schoolbesturen respectievelijk gemeenten toe.

Zaanstad was een van de gemeenten die een dergelijk project ten behoeve van het openbaar onderwijs kreeg toegewezen. Het werk van de eerder genoemde Kobovo-groep kon daarmee overgenomen worden door het nieuwe Bovo-project. Het voordeel was dat er een projectstructuur opgezet kon worden, omdat aan dit Bovo-project extra faciliteiten verbonden waren. In de periode 1980-1984 deden alle openbare scholen in Zaanstad voor basis- en voortgezet onderwijs mee aan dit officiële landelijke project, dat tot doel had de aansluiting tussen basis- en voortgezet onderwijs in brede zin te verbeteren, dat wil zeggen niet alleen leerstofinhoudelijk, maar ook didactisch (leerboeken, leermethoden) en pedagogisch. De leiding van dit project berustte bij één van de conrectoren van Het Zaanlands Lyceum, Fred Hoogsteder, (vanaf 1986 rector), en het hoofd van één van de deelnemende basisscholen, de heer Maarten Klop. Het project leidde tot de invoering van een deelschoolwerkplan dat de aansluiting basisonderwijs-voortgezet onderwijs nader regelde en voor alle gemeentelijke scholen in Zaanstad geldend was en nog steeds is.

Daarmee is, ook landelijk gezien, een vrij uniek resultaat bereikt. Ook de basisscholen van Oostzaan, de gemeentelijke mavo in Wormer en de neutraal-bijzondere scholengemeenschap Zaanstreek-Noord voor lager beroepsonderwijs in Krommenie zijn bij deze Bovo-afspraken betrokken.

Sedert 1972 houden de schoolraden van het bijzonder onderwijs zich eveneens bezig met de verbetering van de aansluiting tussen het lager en het voortgezet onderwijs.

Met gebruikmaking van de zogenaamde CITO-eindtoets (Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling) worden de einddoelen van het bijzonder lager onderwijs zoveel mogelijk gelijkgeschakeld. Tevens wordt gewerkt aan een ononderbroken (longitudinale) opbouw van de leerstof en afstemming van de manier van lesgeven, methodiek en didactiek. Zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs werken aldus, echter onafhankelijk van elkaar, aan een betere aansluiting tussen het basis- en het voortgezet onderwijs. Dat wil zeggen dat er een longitudinale ontwikkelingslijn voor alle leerlingen vanaf 4 tot ongeveer 18 jaar wordt nagestreefd. Een van de verschillen tussen beide ontwikkelingen is dat het openbaar onderwijs om principiële redenen juist geen gebruik maakt van de landelijk ontwikkelde maar met verplicht gestelde CITO-toetsen. Deze toetsen zijn ontwikkeld om tot een betere selectie te komen voor de verschillende vormen van het voortgezet onderwijs.

Het uitgangspunt van het openbaar onderwijs is steeds geweest dat het niet om selectie gaat en dat deze juist teruggedrongen moet worden. Het gaat om voorlichting, waarbij de ouders uiteindelijk, onder bepaalde voorwaarden, het beslissingsrecht krijgen betreffende de schoolkeuze. Landelijk neemt ongeveer 50 % van de scholen deel aan de jaarlijkse CITO-eindtoetsen voor het basisonderwijs.

1.3.9. Verzorgingsstructuur In 1919 werd het Nutsseminarium voor Pedagogiek opgericht door de pedagoog Philip Abraham Kohnstamm. Het werd verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en deed onderwijskundig onderzoek, verzorgde opleidingen voor de middelbare akte pedagogiek en kreeg grote invloed op vemieuwingsideeén. Op initiatief van Kohnstamm werd in de periode 1920-’40 reeds veel aandacht besteed aan leerplanontwikkeling ten behoeve van het lager onderwijs. Later zou een door het Nutsseminarium ontwikkeld leerplan nog een bijzondere rol spelen in het Zaandamse lager onderwijs. Ook was het Kohnstamm die de aandacht vestigde op de individuele verschillen in aanleg en begaafdheid van leerlingen, alsmede het gebrek aan mogelijkheden van de klassikale school om daar op in te spelen. Het werk en de invloed van Kohnstamm en het Nutsseminarium kwamen vooral na de Tweede Wereldoorlog tot uiting toen de onderwijsontwikkelingen in een stroomversnelling terechtkwamen.

Na 1945 ontstond een spectaculaire groei in de verzorgingsstructuur van het onderwijs en kwamen, naast de traditionele vernieuwingsscholen zoals de Montessori-, Jenaplan- en Daltonscholen, andere ontwikkelingen op gang. Bij een aantal haakte de Zaanstreek al snel aan. Kenmerkend voor de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog was dat deze aanvankelijk een vorm van wildgroei aannamen. Er ontstond een veelheid van ondersteunende functies en instellingen, zoals (ortho-)pedagogen, kinderpsychologen, logopedisten, remedial-teachers, schoolmaatschappelijk werkers, Medisch Opvoedkundige Bureau’s (MOB's), schoolberoepskeuzemstituten zoals het Zaans Instituut voor School en Beroepskeuze (ZISB), schooladviesdiensten enzovoort enzovoort. Voor de Tweede Wereldoorlog beperkte de verzorgingsstructuur zich meestal tot de schoolarts, c.q. schoolartsendienst, en het schooltoezicht. Enkele gemeenten kenden het fenomeen van de gemeentelijk inspecteur van het onderwijs.

Zo kreeg Zaandam in 1920 haar eerste gemeentelijk inspecteur, de heer A. Dubbink. Na de Tweede Wereldoorlog werden de dne landelijke pedagogische centra gesticht, die naast het Nutsseminarium trachtten enige structuur in de onderwijsvernieuwing aan te brengen. Het betrof het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) in 1946 en het Algemeen Pedagogisch Centrum (APC) en het Katholiek Pedagogisch Centrum in 1948 (KPC) in 1948.

Met name de voormalige gemeente Zaandam heeft in een vroeg stadium ten behoeve van de onder haar bestuur staande scholen systematisch gebruik gemaakt van de begeleidingsmogelijkheden van het APS. Op initiatief van de toenmalige gemeentelijk inspectrice van het onderwijs (1956-1972) E.G. (Bets) Bos (♱ 1988), in navolging van haar voorganger, de heer C.J. Rol (1947-1956) en met steun van de wethouder van Onderwijs van Zaandam en latere burgemeester van Wormerveer Rinus Hille, werden enkele lagere scholen betrokken bij een vernieuwingsplan van het APS. De eerste scholen deden vanaf 1954 aan dit landelijk georganiseerde zogenoemde ‘contactscholenplan' mee. Leerkrachten van een tweetal lagere scholen, zogenaamde ‘moederscholen’, de Wilhelminaschool en de Dr. Albert Schweitzerschool ontvingen kadercursussen.

De bedoeling was dat vanuit deze scholen vemieuwingsideeën verder uitgedragen werden. Via dit ‘contactscholenwerk’ werden andere scholen en leerkrachten ondersteund en bij vernieuwingen betrokken. Het gevolg was dat Zaanse onderwijsgevenden behalve in de Zaanstreek ook cursussen in het land gaven. Zo droegen zij, later ook in een ander kader, vemieuwingsideeën uit in onder meer Maastricht, Schiedam, Vlaardingen, Delft, Zwolle, Hoofddorp en Leeuwarden.

Het was vooral de pedagoog en onderwijskundige Cor Rudolph van het APS die de vernieuwingen inhoudelijke vorm gaf. In 1975 vervulde dezelfde Rudolph een bemiddelende rol toen de Wilhelminaschool als meest pregnante vernieuwingsschool na aantijgingen van een kleine, extreem-conservatieve landelijke oudergroep mensen die overigens niets met het Zaandamse onderwijs te maken hebben gehad in conflict raakte met de gemeente en de rijksinspectie. Een en ander leidde er toe dat het gemeentebestuur tot bij de minister op ‘het matje' geroepen werd. De beschuldigingen van de betreffende groep kwamen neer op een ‘te grote vrijheid’ voor de kinderen, ‘een chaotische onderwijsvorm’ en ‘sexuele misstanden'. Met name de laatste beschuldigingen konden niet waargemaakt worden. De ouders van de kinderen die de school bezochten waren tevreden over de school en hadden deze juist bewust gekozen vanwege de pedagogisch-didactische uitgangspunten.

Afgesproken werd dat de onderwijskundig pedagoog Cor Rudolph van het APS zich direct met de onderwijsvernieuwing aan de Wilhelminaschool zou bemoeien, terwijl de rijksinspectie en de gemeentelijke inspectie ‘extra aandacht' aan de school zouden besteden. Om dit organisatorisch vorm te geven werd een stuurgroep in het leven geroepen, bestaande uit het hoofd van de school (Jan Ansink). de Rijksinspecteur (Piet Ploeger), de gemeentelijk inspecteur (Jan Verveen), de wethouder van onderwijs (Theun van Dam), de chef van de afdeling onderwijs (Hans Beijersbergen van Henegouwen), Cor Rudolph en een vertegenwoordiger van de ouders.

In de praktijk betekende dit dat het vernieuwingsproces aan de school door de directe bemoeiing van Rudolph in versterkte vorm doorging. Rudolph en het hoofd van de school, de heer Jan Ansink, zaten qua onderwijsideeën op dezelfde lijn. Ook de ouderinspraak kreeg organisatorisch vorm. Ouders konden niet alleen ‘meepraten’, maar droegen daadwerkelijk medeverantwoordelijkheid. In de vorm van de stuurgroep, met daaruit een dagelijks bestuur en via de weg van de plenaire oudervergadering kreeg de school een vergaande democratische structuur. De gevolgen voor de school bleven echter nog lang voelbaar.

Door de hele affaire, maar vooral ook door het feit dat de school met samenwerkte met een kleuterschool, werd het leerlingenaantal te klein om de school in stand te kunnen houden. Dit leidde ertoe dat de school in 1983 zijn zelfstandigheid verloor en fuseerde met de andere vernieuwingsschool van het ‘eerste uur', de Dr. Albert Schweitzerschool te Zaandam. Als dependance kon de school nog één schooljaar in het eigen gebouw als ‘zelfstandige organisatie’ verder werken. Daarna werd de school formeel in de Dr. Albert Schweitzerschool opgenomen.

Jan Ansink verliet na opheffing van de Wilhelminaschool in 1984 (formeel al in 1983) het Zaanse onderwijs, waarin hij in april 1961 als onderwijzer aan de Herman Gorterschool was begonnen. Daarmee was een van de meest markante onderwijsmensen van dat moment vroegtijdig uit het (openbaar) onderwijs verdwenen. De nieuwe tijdgeest die zich toen al aankondigde de ‘nieuwe zakelijkheid’, meer accent op leerprestaties en effectiviteit was hier mede debet aan. In de Wilhelminaschool werden belangrijke didactische en pedagogische principes gerealiseerd, zoals een op de eigen belevingswereld van het kind gebaseerde didactiek en het sociaal-pedagogische uitgangspunt van de ‘platformschool’.

Het begrip ‘platformschool’ was ontwikkeld door de eerder genoemde Cor Rudolph. Het ging om een echte ‘ontmoetingsschool’ voor mensen met verschillende etnische en culturele achtergronden. Met name ook de ‘buitenlandse leerkrachten’ kregen daarbij een essentiële en gelijkwaardige rol toebedeeld. Wat voor veel scholen later een probleem zou worden leerlingen van verschillende nationaliteiten en verschillende (culturele) achtergronden in één schoolwas voor Jan Ansink een essentieel uitgangspunt om tot een pedagogisch en sociaal optimaal functionerende school te komen. Het idee van de ‘platformschool’ heeft van officiële zijde echter weinig steun gekregen.

Vanaf 1966 (rijksregeling subsidiëring pedagogische centra) moesten de landelijke pedagogische centra hun directe begeleidings- en ondersteuningstaken geleidelijk afbouwen. Deze taken waren vanaf 1966 in principe weggelegd voor de regionale en plaatselijke schoolbegeleidings- en adviesdiensten die nadien in versneld tempo van de grond kwamen. De eerste plaatselijke pedagogische centra waren die van Den Haag ( 1946) en Enschede (1954). De meeste van deze diensten werden opgericht in de periode 19701975. De Stichting Centrum Onderwijsbegeleiding Zaandam (SCOZ) werd in 1972 een feit en kwam tot stand dankzij een samenwerking tussen de Zaangemeenten en de schoolraden van het bijzonder onderwijs. Directeur werd Hein Leffring.

Het eerste bestuur bestond uit Th van Dam (wethouder van Onderwijs en tevens voorzitter). Verder namens de gemeente Mw. E. Bakker-Ezerman, R. Abbenhues en D. van Weele (plv penningmeester), namens het neutraal bijzonder onderwijs Mw. E G.

Bos (plv. secretaresse), namens de P.C.-schoolraad H. Sijbrand (vice-voorzitter) en C. Veen, namens de R.K.-schoolraad N.P. Tervoort (secretaris) en F.A. de Heus en namens het ZISB M.J. Hille (penningmeester) en W.J. Komen.

1.3.10.Constructief onderwijsbeleid

Doordat het APS haar werkzaamheden in Zaandam en later Zaanstad moest staken op het moment dat de SCOZ nog niet functioneerde, ontstond een vacuüm in de begeleiding en ontwikkeling van onderwijsvernieuwingen. Op initiatief van de, eerder genoemde, gemeentelijk inspectrice Mw. E.G. Bos kwam een groep ‘vernieuwingsscholen’, de zogenaamde ‘Bosgroep’, regelmatig bijeen in een poging zelf vorm en inhoud aan vernieuwingsactiviteiten te geven. Later kreeg deze groep een breder karakter en werd omgezet in de reeds beschreven Ko-Bo-Vo-werkgroep. De gemeente Zaandam was een van de eerste gemeenten die trachtte onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen te stimuleren, te sturen en te beïnvloeden.

Dit werd onder meer gedaan door de invoering van een gemeentelijke onderwijsinspectie. Deze inspectie kreeg mede tot taak om onderwijsontwikkelingen te initiëren en te stimuleren. De gemeentelijke inspecteurs (vanaf 1985 ‘onderwijskundig adviseurs genoemd) van Zaandam en later Zaanstad waren achtereenvolgens: A. Dubbink (1920-1947), C.J. Rol (1947-1956), mw. E.G.

Bos (1956-1972), J Verveen (vanaf 1972), J.J. Vinck (19741989), O. Hoekmeijer (vanaf 1979) en M. Klop (vanaf 1989).

Daarmee voerde en voert Zaandam (Zaanstad) een zogenaamd ‘constructief onderwijsbeleid’. De meeste gemeenten en schoolbesturen beperken zich, evenals de rijksoverheid, tot het beheer van het onderwijs en de verdeling van gelden, een zogenaamd ‘allocatief onderwijsbeleid’. De politieke structuur van Zaandam en Zaanstad heeft een dergelijk beleid mogelijk gemaakt. De portefeuille van onderwijs is namelijk op een periode van 4 jaar na gedurende een lange reeks van jaren in handen van PvdA-wethouders geweest.

Het voordeel van gemeenten of schoolbesturen die een constructief onderwijsbeleid voeren is dat onderwijsvernieuwingen gestimuleerd worden en dat men in staat is om daar samenhang in aan te brengen. Een positief gevolg voor de gemeentelijke scholen in Zaanstad is dat basis- en voortgezet onderwijs nauw met elkaar samenwerken, eikaars werkterreinen kennen en voor de leerlingen een betere aansluiting hebben weten te realiseren. Er is systematisch gewerkt aan verbetering van het pedagogisch-didactisch klimaat (verbetering werkmethoden) waardoor Zaanstad ook landelijk de naam van een ‘moderne onderwijsgemeente’ heeft. Er zijn relatief veel ‘niet-klassikale’ scholen. Over de onderwijsresultaten zijn de meningen verdeeld. Voorstanders van vernieuwend onderwijs wijzen erop dat leerlingen beter gemotiveerd zijn, met meer plezier naar school gaan en een betere leer- en studiehouding ontwikkelen.

Tegenstanders van vernieuwend onderwijs menen dat er met name achterstanden in de cognitieve ontwikkeling ontstaan, dat wil zeggen: achterstanden in vakken als rekenen, taal, lezen en dergelijke. Resultaten van vergelijkend onderzoek zijn niet voorhanden. Doorstroom naar het voortgezet onderwijs, percentages zittenblijvers, uitvalcijfers en dergelijke wijken in Zaanstad echter niet wezenlijk af van landelijke cijfers.

Het constructieve onderwijsbeleid van de gemeente Zaandam leidde overigens in 1973 tot een conflict tussen Zaandamse openbare lagere scholen enerzijds en de rijksinspectie en het gemeentebestuur anderzijds. In een poging om een geconstateerd spanningsveld tussen de genoemde Bosgroep en de overige scholen op te heffen en de onderwijsontwikkelingen in de diverse scholen meer op elkaar af te stemmen en beheersbaar te maken werd de in 1967 door het Nutsseminarium ontwikkelde ‘Proeve van een leerplan’ door de toenmalige gemeente Zaandam in overleg met de rijksinspectie aan alle gemeentelijke scholen voorgeschreven. Hoofddoel van deze bewust gekozen strategie was meer eenheid in en grip op de onderwijsontwikkelingen te krijgen.

Geheel los van de eigen historische groei en ontwikkelingen van de betrokken scholen, werden alle scholen van uiterst behoudend tot extreem modem, met geheel verschillende personele mogelijkheden en onderwijsideeën, gedwongen vanaf het ene op het andere schooljaar het desbetreffende leerplan uit te voeren. Dit zonder ondersteuning c.q bij- of nascholing. Ook waren de methoden van de scholen niet in overeenstemming met de inhoud en didactiek (methoden van lesgeven) die in het leerplan van het Nutsseminarium werden aangedragen. Een neveneffect van deze ingreep was dat ‘vernieuwingsscholen’ en ‘niet-vemieuwingsscholen’ elkaar vonden en zich gezamenlijk teweer stelden. Hoewel nooit formeel ingetrokken heeft het leerplan van het Nutsseminarium nimmer een werkelijke rol gespeeld in de praktijk en is later in de vergetelheid geraakt. De onderlinge verhoudingen tussen de verschillende lagere scholen zijn in de jaren nadien gelukkig wel sterk verbeterd.

In 1976 verscheen de eerste gemeentelijke onderwijsbeleidsnota van Zaanstad. Onder leiding van wethouder Th. van Dam leverden diverse mensen, zowel uit de politiek als uit het onderwijs, een bijdrage aan deze beleidsnota. De nota droeg de titel ‘Mensen leren kennen’, maar is op basis van een opgenomen illustratie het leven doorgegaan als ‘De Tomatennota'.

Deze nota is thans (1989) nog steeds de basis voor het gemeentelijk onderwijsbeleid. Wel zijn er aanvullingen verschenen die aansluiten bij de laatste onderwijskundige en politieke ontwikkelingen. De essentie van ‘De Tomatennota’ is dat er een ander accent wordt gelegd op de doelstelling van het onderwijs en op grond daarvan een andere schoolorganisatie wordt voorgesteld. Niet alleen de cognitieve ontwikkeling (kennisoverdracht), maar een bredere, ook op de maatschappij gerichte vorming komt centraal te staan. Er wordt gestreefd naar een op differentiatie en socialisatie gerichte schoolorganisatie (heterogene leeftijdsgroepen) zonder het zitten blijven.

Ook wat de scholenbouw betreft voerde en voert de gemeente Zaanstad een constructief en planmatig beleid. In 1972 verscheen de eerste scholenbouwnota, toen nog voor de gemeente Zaandam.

In het r.k. onderwijs begon de vernieuwing in de jaren ’60 bij basisschool 'De Bijenkorf in Assendelft. Omstreeks 1971 nam een vrij grote groep scholen de vemieuwingsgedachten over. Hieruit resteren thans nog drie zogenoemde Jenaplan-scholen (Willibrord in Zaandam, Panta Rhei en De Bijenkorf, beide in Assendelft, respectievelijk met 367,

219 en 232 leerlingen.

De crisis van de jaren ’30 bezorgde de onderwijsvakbonden handenvol werk. Er heerste in het onderwijs grote werkloosheid. Salarissen werden verlaagd en gehuwde onderwijzeressen werden gedwongen het vak te verlaten.

Ook werden kwekelingen met akte (volontairs) aangesteld, die hetzelfde werk deden als gewone onderwijzers, maar aanzienlijk slechter werden betaald. Ter illustratie: Marie van Heiningen-van Bohemen, later een der voortrekkers van het vernieuwingsonderwijs te Zaandam, ontving in 1937 een jaarsalaris van ƒ 450, terwijl een gewone onderwijzer ƒ 1121 ontving. Bovendien telde de arbeidstijd van de kwekeling met akte slechts voor een kwart mee als diensttijd.

De ontwikkelingen in het bijzonder onderwijs zijn een andere geweest. Zowel de rijksoverheid als de gemeentelijke overheid kunnen geen invloed uitoefenen op inhoudelijke ontwikkelingen in de bijzondere scholen. Omdat de bijzondere scholen veelal per school een eigen bestuur hebben of hebben gehad, vinden onderwijskundige ontwikkelingen vaak nogal geïsoleerd plaats en komt onderlinge afstemming van ontwikkelingen moeilijker tot stand.

Van groot belang in dit opzicht is de oprichting van de schoolraden voor het bijzonder onderwijs geweest: 1969 R.K.-schoolraad; 1971 P.C.-schoolraad. Deze raden overkoepelen het gehele confessioneel-bijzonder onderwijs in de Zaanstreek, van kleuterschool tot atheneum. Onder leiding van deze raden zijn diverse schoolbesturen gefuseerd.

Zo functioneren thans nog vijf stichtingen ten behoeve van het rooms-katholieke basisonderwijs, namelijk in Assendelft, Krommenie, Wormerveer, Zaanstad-Midden en Zaandam De stichting Zaanstad-Midden is in 1969 door fusies ontstaan en is gevestigd te Koog. Het eerste bestuur bestond uit DSM Aalders (voorzitter), J.P.J. Ahlmg (secretaris) en Th.E.F. van Hauwe (penningmeester).

In het protestants-christelijk onderwijs is de ‘Vereniging voor Christelijk onderwijs Zaanstad' thans de belangrijkste organisatie. Deze vereniging werd op 1 januari 1983 opgericht en is ontstaan uit het samengaan van verenigingen te Zaandam en Wormerveer. Later voegden de verenigingen voor christelijk (basisonderwijs uit Koog-Zaandijk (september 1983) en Assendelft (juli 1985) zich nog bij deze organisatie. Hieraan is een eerdere omvangrijke fusie voorafgegaan. De vereniging voor christelijk onderwijs Zaandam was in 1966 ontstaan door fusie van vier verenigingen, waaronder de eerder genoemde Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs, c.q. de Vereniging tot stichting en instandhouding van Christelijke Scholen voor Lager- en Uitgebreid Lager Onderwijs, die in 1904 op initiatief van de al eerder genoemde zuster Huygens was opgericht.

Naast de grote stichting voor Zaanstad zijn thans nog drie christelijke organisaties in Zaanstad actief, namelijk te Westzaan, te Krommenie en de Oecumenische stichting voor Christelijk LOM-onderwijs. Het ‘alles overkoepelende en samenbindende orgaan' voor het Christelijk onderwijs is de Protestant-Christelijke Schoolraad voor de Zaanstreek. Een belangrijk promotor tot het samengaan van verschillende besturen is H. Sijbrand geweest, die van 1970 tot 1987 rector van het Reformatorisch College Blaise Pascal te Zaandam was.

Cor Kakes, voormalig voorzitter van de Vereniging voor Christelijk Nijverheidsonderwijs in de Zaanstreek heeft eveneens een belangrijke rol gespeeld in het christelijk onderwijs. Met name heeft hij een bijdrage geleverd aan de stichting van scholen voor christelijk voortgezet onderwijs. De huidige christelijke school voor lager beroepsonderwijs te Zaandam is naar hem genoemd. Ook hij heeft belangrijk bijgedragen aan de eenwording van het christelijk onderwijs. Vanaf de oprichting op 4 april 1950 tot 7 juli 1964 was hij voorzitter van de betreffende vereniging.

De SCOZ heeft eveneens bijgedragen aan de ontwikkelingen in het openbaar en het bijzonder onderwijs. Deze begeleidingsdienst is onverzuild en biedt het bijzonder onderwijs naast respectievelijk het KPC en het CPS inhoudelijke ondersteuning.

1.3.11.Vakbonden

In het onderwijs hebben de vakbonden traditiegetrouw een belangrijke rol gespeeld, ook regionaal en lokaal. Zo wendde de afdeling Koog-Zaandijk-Westzaan van de Bond van Nederlandse Onderwijzers (voorloper van de Nederlandse Onderwijzersvereniging en de Algemene Bond voor Onderwijzend Personeel) zich in 1906 tot de gemeente Koog. De voorzitter van de bond was op dat moment de heer L. Schoemaker en secretaris de heer M. Lenstra. De klacht van de bond betrof de lage salariëring van onderwijsgevenden in de gemeente Koog.

In die tijd waren de salarissen nog steeds niet landelijk geregeld. Bovendien werd de gemeente Koog verweten dat zij in de 5 achterliggende jaren geen onderwijzers met hoofdakte (deze waren duurder) had benoemd. Aangetoond werd dat andere gemeenten, waaronder Zaandijk, maar vooral Hilversum en Amsterdam, hun onderwijsgevenden veel beter honoreerden. Ook ambtenaren waren bij een gelijke beginsituatie uiteindelijk beter af, aldus de Bond.

De honorering van onderwijzers liep in 1906 in de diverse gemeenten ver uiteen. In Koog was in 1906 het maximumsalaris voor een onderwijzer met hoofdakte ƒ 850,-, in Zaandijk ƒ 900,-, in Amsterdam ƒ 1.500,(en ƒ 100,vergoeding huishuur) en in Hilversum ƒ 1.600,- en ƒ 100,vergoeding huishuur).

In hoeverre deze, als exemplarisch voorbeeld, beschreven actie concreet succes had is niet duidelijk. Wel lezen we dat in 1911 aanzienlijk hogere salarissen betaald werden dan in 1906. Voor de Zaandijker l.o.- en mulo-school worden bedragen genoemd die lopen van ƒ 400.per jaar tot ƒ 1300.per jaar voor gewone onderwijzers. Het hoofd van de school verdiende op dat moment ƒ 1100,plus vrij wonen De grootste bond in de Zaanstreek was altijd de ABOP (danwel de voorlopers daarvan). Het hoofd van de dorpsschool te Westknollendam, de heer Jaap van Vuure, was na de eenwording van de Zaangemeenten de eerste voorzitter van de ABOP-Zaanstreek. Hij vervulde deze functie van 1974 tot 1982.

Daarnaast was hij voorzitter van de schoolraden voor openbaar onderwijs in Wormerveer van 1968 tot 1974 en in Zaanstad van 1975 tot 1982. Als voorzitter van de ABOP werd hij in 1982 opgevolgd door de heer Cock de Gram. De huidige voorzitter is de heer Tom de Smidt (vanaf 1984).

Behalve de ABOP zijn ook de Protestants Christelijke Onderwijsvakorganisatie (PCO), de Katholieke Onderwijs Vakorganisatie (KOV) en het Nederlandse Genootschap van Leraren (NGL) organisaties die zowel landelijk als in onze regio een belangrijke rol vervullen. Regionaal overleggen de vakorganisaties respectievelijk met de gemeente of de schoolbesturen over rechtspositionele aangelegenheden, formuleren onderwijsinhoudelijke adviezen, behartigen de belangen van individuele onderwijsgevenden en organiseren acties. Vooral na het aantreden van de diverse kabinetten na 1977, die stelselmatig op het onderwijs bezuinigden, gingen de vakorganisaties in de Zaanstreek veelal gezamenlijk tot acties over. waaronder de organisatie van een staking.

Deze acties leverden geen enkel aantoonbaar resultaat op. Juist daarna zijn de grootste bezuinigingen doorgevoerd. Het gevolg van de stakingsactie was wel dat maanden later de betreffende onderwijsgevenden een en ander nog in hun portemonnee voelden. Over de gestaakte dagen werd loon ingehouden. De compensatie via de vakbonden maakte deze inkomstenderving niet geheel ongedaan. De actiebereidheid was daarna minder.

Overigens heeft het ministerie de ingehouden salarissen wel weer aan het onderwijs ten goede laten komen. Uit het ‘bespaarde' bedrag is door veel scholen materiaal aangeschaft ten behoeve van onderwijs aan buitenlandse leerlingen. Door het lange aanhouden van de bezuinigingen, ook daar waar het naar het gevoel van de betrokkenen eigenlijk niet meer kan, groeit thans weer de actiebereidheid.

Met name de kleinere scholen worden door verscherping van de opheffingsnorm in hun bestaan bedreigd. Daarnaast is de rijkssubsidie, die volgens bepaalde normen wordt berekend, de zogenoemde Londo-normen, weer omlaag gegaan. Ook staat het onderwijs een nieuwe financieringsvorm te wachten, welke weinig goeds belooft. Het gevolg was dat de onderwijsvakbonden in 1989 wederom gezamenlijk tot acties opriepen. De ABOP kondigde nieuwe stakingen aan.

Ook de plaatselijke afdeling van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO), en de Katholieke en Protestant-Christelijke schoolraad leveren een bijdrage aan de onderwijskundige ontwikkelingen in de Zaangemeenten.

1.3.12.

Buitenlandse leerlingen Als gevolg van de werving van buitenlandse arbeiders in de jaren ’60 en ’70 nam het aantal leerlingen van buitenlandse origine in het onderwijs sterk toe. In 1988 is er nog steeds een toename van leerlingen uit de ‘etnische bevolkingsgroepen’. Voor de Zaanstreek gaat het vooral om Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Spaanse, Portugese en Kaapverdiaanse leerlingen. De grootste groep wordt gevormd door de Turken, die met name in Zaandam in de wijk Poelenburg woonachtig zijn. Over heel Zaanstad kan het percentage ‘buitenlanders' op 6,1 % (1987) gesteld worden. Voor enkele wijken liggen deze percentages veel hoger: Poelenburg: 25,3 %; Zaandam oud-west: 11,9 %; Kogerveld: 10 %; Peldersveld: 8,6 %; Zaandam oud-zuid:8,2 % (cijfers: Federatie van Zaanse Woningbouwverenigingen, 1987).

Vooral in de wijk Poelenburg, maar ook in de andere hierboven genoemde wijken, zijn scholen met een veel hoger percentage buitenlandse leerlingen dan op grond van de wijkpercentages verwacht mag worden. De openbare basisschool 'In de Weer' heeft een schoolbevolking die vrijwel voor 100% uit Turkse leerlingen bestaat. De verwachting is dat ook de President Kennedyschool binnen enkele jaren volledig ‘buitenlands’ zal zijn. Beide scholen liggen in de wijk Poelenburg. Van de bijzondere basisscholen heeft thans (1988) alleen de P.C-school 'De Loopplank' een relatief hoog percentage buitenlandse leerlingen (45 %), Een steeds belangrijkere rol zijn de leerkrachten in Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (de zogenoemde OETC-leerkrachten) aan 'buitenlandse leerlingen' gaan spelen Leerkrachten van de eigen nationaliteit verzorgen dit onderwijs. Zoveel mogelijk wordt het OETC-onderwijs gegeven in de scholen die de leerlingen bezoeken.

In sommige gevallen gaan leerlingen naar andere scholen voor het ontvangen van deze lessen. Voor Marokkaanse en Turkse leerlingen gebeurt dit onder schooltijd gedurende 2 1/2 uur per week. Spaanse en Portugese leerlingen volgen OETC buiten de officiële schooluren OETC-onderwijs is vrijwillig, de deelnamegraad van vooral de Turkse leerlingen is echter hoog.

Met name de groep Turkse OETC-leerkrachten is goed georganiseerd. Zij vormen relatief een grote groep en hebben, mede op aandrang van de gemeente, een duidelijke en herkenbare structuur aangebracht. Zij hebben een eigen vergader- en lesruimte in ‘De Branding'. Thans (1989) zijner 15 full-time Turkse OETC leerkrachten in het basisonderwijs die aan 846 leerlingen lesgeven. Van deze leerlingen zitten er 667 in het openbaar, 87 in het rooms-katholiek, 66 m het protestant-christelijk, en 26 in het speciaal onderwijs. Eén parttime-leerkracht is werkzaam ten behoeve van de OETC-lessen in het voortgezet onderwijs.

Het Turkse OETC-onderwijs is gestart in september 1974. De eerste Turkse leerkrachten waren Ahmet Yildiran (1974-heden) en Mustafa Bulut (19741976). Vanaf het begin vervult Ahmet Yildiran tevens een coördinerende functie, die thans is geformaliseerd. Ten behoeve van de Marokkaanse leerlingen is één leerkracht werkzaam in Zaanstad. Ook de buitenlandse ouderraden spelen een belangrijke rol met betrekking tot het onderwijs in de eigen taal en cultuur.

De scholen die te maken hebben met een naar rato grote populatie buitenlandse leerlingen kennen specifieke problemen. Cultuurverschillen en de taalproblematiek vragen een speciale aanpak. De ideeën over de beste aanpak zijn niet eenduidig. Ook landelijk gezien is men het er nog niet over eens hoe het beste te handelen. De gemeente Zaanstad bracht in 1988 een nota uit onder de titel 'Zorgen voor het onderwijs', waarin enkele gedachten omtrent een mogelijke aanpak op papier zijn gezet. De nota schenkt ook aandacht aan de positie van de buitenlandse leerkrachten in de schoolteams.

De onderwijspraktijk is om een reactie gevraagd. De verwachting is dat in de aankomende jaren op basis van deze nota een actief (vervolg)beleid gevoerd zal worden.

1.3.13 De laatste ontwikkelingen

In 1974 kwam er een landelijk beleid dat erop gericht was leerlingen in achterstandsituaties extra te stimuleren. De in 1935 te Koog geboren onderwijskundige en latere hoogleraar dr. Co van Calcar (t 1986) had op grond van experimenten in Enschede en Amsterdam een belangrijke inbreng bij de totstandkoming en vormgeving van dit beleid. Onderwijsminister Jos van Kemenade (Kabinet Den Uyl, 1973-1977) bracht dit beleid tot ontwikkeling. De Zaanse scholen met relatief veel leerlingen uit een achtergesteld milieu profiteerden van de extra faciliteiten. In 1981 en 1982 gaf het ministerie het stimuleringsbeleid meer planmatig vorm door het landelijk introduceren van de zogenaamde ‘Stimuleringsprojecten’.

Het ging om samenwerkingsprojecten tussen welzijnsinstellingen en basisscholen ('Kombinatiepakketten') respectievelijk welzijnsinstellingen en scholen voor voortgezet onderwijs (‘Stimuleringsprojecten voortgezet onderwijs’). In Zaanstad werden beide projecten uitgevoerd: 1981’86: Kombinatiepakket onder coördinatie van Rite Pot en Pieter Jans; 1982-’86: Stimuleringsproject voortgezet onderwijs onder coördinatie van Maarten Klop en Maarten v. Tuijl. In 1986 werd het onderwijsvoorrangsbeleid gestart in Zaanstad-Zuid, als voortzetting van de beide projecten, maar nu in het kader van nieuw landelijk beleid. De coördinatie werd verzorgd door Maarten Klop (1986-’89), Marten van Tuijl (vanaf 1986), Peter Mensink (vanaf 1989), Loes Gorris (1989-’90) en Jaap Huisman (vanaf 1990). Landelijk worden er 70 van deze ‘onderwijsvoorrangsgebieden' toegewezen, waarin onderwijs en welzijn samenwerken om de kansen van de desbetreffende doelgroepen te vergroten.

Het gaat daarbij om leerlingen uit de etnische minderheidsgroepen, arbeiderskinderen en meisjes. In Zaanstad doen scholen uit de diverse sectoren van het onderwijs (basis-, voortgezet-, en speciaal onderwijs) mee, alsmede verschillende soorten welzijnswerk (sociaal-cultureel werk, jongerenhulpverlening. bibliotheekwerk, zelforganisaties voor buitenlanders en enkele instellingen op creatief terrein). Behalve openbare scholen nemen ook twee bijzondere scholen deel, te weten een protestant-chnstelijke school en een rooms-katholieke school voor basisonderwijs. In totaal zijn 15 basisscholen, waaronder de organisatie van Turkse leerkrachten. 3 scholen voor speciaal onderwijs, 4 scholen voor voortgezet onderwijs, 15 welzijnsinstellingen en de SCOZ bij het onderwijsvoorrangsbeleid betrokken. Zaanstad neemt vanaf medio 1990, als een der 37 startgemeenten deel aan het door het derde Kabinet Lubbers (CDA/PvdA) ingevoerde experiment Sociale Vernieuwing. Onderwijsvoorrang werd hier in augustus 1991 bij ondergebracht.

Dit experiment moet leiden tot een wettelijke basis waarop gemeenten decentraal, gedereguleerd en onder grotere eigen verantwoordelijkheid met doelgroepen en maatschappelijke instellingen kunnen werken aan achterstandssituaties. Daarmee is onderwijsvoorrang stedelijk geworden.

Een belangrijke recente ontwikkeling was de invoering van de basisschool. Na 1977 (ontwerp-wet op het basisonderwijs en op grond van de experimentenwet) kwamen er experimentele basisscholen. Ook op vrijwillige basis werken steeds meer kleuter- en lagere scholen met elkaar samen. Dit betekende voor velen een grote omschakeling.

Mede dankzij de inzet van de rijksinspecteur. P. Ploeger (1971-1991), werden er in de Zaanstreek diverse projecten binnengehaald en werden scholen gestimuleerd aan onderwijsontwikkelingen deel te nemen. Mede daardoor was er in Zaanstad na 1977 al gauw een viertal experimentele basisscholen. In 1985 werden alle samenwerkende kleuteren lagere scholen, de zogenaamde 'scholenkoppels' geïntegreerd tot basisscholen voor leerlingen van 4 tot en met ongeveer 12 à 13 jaar. Hier en daar ontbrandde een strijd om het directeurschap.

Emancipatorische motieven werden aangedragen in pogingen zoveel mogelijk kleuterleidsters tot nieuwe directeur te laten benoemen. Uiteindelijk werden de meeste (mannelijke) ex-hoofden van lagere scholen directeur van de nieuwe basisschool.

Van alle directeursfuncties gingen er 26 naar ex-hoofden van (openbare) lagere scholen, 6 naar ex-hoofdleidsters van de kleuterschool en ontstonden er 4 duo-banen waarbij zowel het directeurschap als het adjunct-directeurschap gedeeld werden. In Oostzaan kregen alle 5 scholen een mannelijke directeur. In één van deze scholen is de directeursbenoeming met grote (persoonlijke) spanningen gepaard gegaan. Bij 3 scholen hadden ex-hoofdleidsters afgezien van benoeming tot adjunct-directeur.

Via activeringsprogramma's, invoeringsprogramma's, ondersteuning door de SCOZ, inzet van de gemeentelijke en rijksinspectie en bijdragen van landelijke instellingen, waaronder de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO), werd en wordt ook inhoudelijk aan vernieuwing van het basisonderwijs gewerkt. Hoewel juist ook de landelijke overheid het belang van goed onderwijs aan de kleuters steeds benadrukte in verband met latere maatschappelijke kansen, besloot in 1987 diezelfde overheid op grond van bezuinigingsoverwegingen dat kleuters gedurende de eerste twee onderwijsjaren een dag minder naar school hoefden, c.q. in grotere klassen moesten zitten (de zogeheten ‘kleutermaatregel’). Deze werd in 1990 door staatssecretaris Wallage (derde kabinet Lubbers weer afgeschaft.

Na 1977 is er stelselmatig op het onderwijs bezuinigd. In 1975 werd 24 % van de rijksbegroting aan onderwijs besteed, in 1988 minder dan 14 %, waarmee hetzelfde niveau bereikt was als in 1960 (bron: Jan Brands c.s., Andere wijs over onderwijs, Nijmegen 1977).

Een mogelijkheid om onderwijsgelden efficiënter te besteden wordt door O & W gezocht in schaalvergroting. In Zaanstad resulteerde dat voor het middelbaar onderwijs reeds in de vorming van het Damland College, waarin (vooralsnog de MEAO uitgezonderd) alle Zaanse MBO-scholen zijn opgegaan. In juni 1991 keurde de Tweede Kamer de Wet op de basisvorming van staatssecretaris Wallage goed, die eveneens schaalvergroting tot gevolg krijgt. In 1993 moet de basisvorming in de eerste fase van het voortgezet onderwijs worden ingevoerd.

Thans (1991) staat er eveneens een wetswijziging op stapel, die de opheffingsnorm in het basisonderwijs drastisch zal aanscherpen. De gemiddelde schoolgrootte zal in Zaanstad (openbaar, r.k. of p.c.) minimaal 166 worden, of zelfs minimaal 277 als een bestuur ook scholen kleiner dan met 166 leerlingen in stand wil houden. Dit laatste zal, gekoppeld aan de terugloop van het leerlingenaantal, betekenen dat het aantal schoolorganisaties in de nabije toekomst met iets meer dan een derde zal afnemen. Veel basisscholen zullen in de toekomst geconfronteerd worden met fusieprocessen. Als winstpunt wordt ervaren dat zowel de gemeente als de besturen van bijzondere scholen een eigen beleid kunnen voeren betreffende de instandhouding van kleinere schoolorganisaties, bijvoorbeeld in dorpskernen.

Tot slot enkele personele mutaties: onderwijswethouder Th. van Dam werd burgemeester van Purmerend (1988) en opgevolgd door K. Hooghiemstra. D. van Dijk vertrok na 32 jaar als hoofd van de Herman Gorterschool te Zaandam. Aan deze school werkt inmiddels 60 jaar (waarvan 13 als vrijwilligster) mevr. P. Teeling als onderwijzeres.

Rijksinspecteur P. Ploeger verliet in 1991 na ruim 20 jaar het onderwijs. drs M Klop c.s.

2. Voortgezet onderwijs

Onder voortgezet onderwijs wordt verstaan: alle vormen van onderwijs gegeven aan leerlingen tussen het basis(eerder kleuter en lager onderwijs genaamd) en het universitair onderwijs.

2.1. Inleiding

In 1963 werd een wettelijke regeling voor het voortgezet onderwijs de zogenoemde mammoetwet van kracht. Deze op 1 augustus 1968 effectief geworden wet bouwde het voortgezet onderwijs via een algemeen vormende en een beroepsgerichte structuur als het ware trapsgewijs op:

-lager beroeps onderwijs (lbo);
-middelbaar beroeps onderwijs (mbo);
-hoger beroeps onderwijs (hbo);
-lager algemeen voortgezet onderwijs (lavo); -middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo);
-hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo);
-voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

(vwo).

Binnen het beroepsonderwijs ontstond een verdere uitsplitsing in technisch (lts, mts. hts), economisch-administratief (leao. meao. heao) en huishoudelijk-nijverheidsonderwijs (lhno, mdgo).

Het algemeen voortgezet onderwijs geeft een voorbereiding op maatschappelijke functies. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven op gymnasia, athenea en lycea.

In de Zaanstreek zijn thans (1990) de volgende scholen van voortgezet onderwijs aanwezig. met de daarbij horende leerlingenaantallen :

Openbaar onderwijs:

Mavo: Prof. v.d. Leeuwschool: 241; Het Veer: 165; Zaandijk: 309; De Bark: 295; ’t Fregat: 181; De Werf: 357.

LBO: De Noordhoek: 249; De Nieuwe Vaart: 723; waarvan 344 LBO en 379 IBO. Havo/vwo: Bertrand Russell: 836; Rooswijk: 578; het Zaanlands Lyceum: 998.

Neutraal bijzonder onderwijs: LBO, Zaanstreek-Noord: 405 (geen splitsing in LBO-IBO bekend).

Prot.-chr. onderwijs:

Mavo: Zaanstreek-Noord: 156; Groen van Prinsterer: 234: Zaandam-Zuid: 234.

LBO: Cor Kakes 766, waarvan 477 LBO en 289 IBO.

Havo/vwo: Blaise Pascal: 981.

R.-k.-onderwijs:

Mavo: Dr. Ariëns: 333; Kard. de Jong: 206. LBO: De Rietvelden: 389; Sancta Maria I: 212.

Havo/vwo: Michaël College: 755. Uitgesplitst over de (voormalige) Zaanse gemeenten zijn de verschillende soorten voortgezet onderwijs als volgt:

Zaandam:

Openbaar: 1 scholengemeenschap vwo/havo, 3 mavo scholen, 1 school voor lbo, 1 school voor mdgo, 1 dag/avondschool voor mavo, havo, vwo en meao.

Bijzonder neutraal: 1 mts, 1 streekschool voor vorming en beroepsonderwijs. Protestant christelijk: 2 mavo scholen, 1 school voor lbo, 1 school voor vwo/havo. Rooms katholiek: 1 school voor vwo/havo, 1 school voor mavo, 1 school voor mdgo, 1 school voor lbo.

Krommenie:

Openbaar: 1 school voor vwo/havo, 1 school voor mavo.

Bijzonder neutraal: 1 school voor lbo. Rooms-katholiek: 1 school voor mavo. Wormerveer:

Openbaar. 1 scholengemeenschap voor mavo, lhno en leao,

1 school voor Individueel Voorbereidend Voortgezet Onderwijs (ivvo).

Bijzonder neutraal: I school voor meao.

Protestant christelijk: 1 school voor mavo. Rooms-katholiek: 1 school voor lavo/lbo Zaandijk:

Openbaar: 1 scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo.

Wormer:

Openbaar: 1 school voor mavo.

2.2.Ontwikkeling van het voortgezet onderwijs

Tegen het eind van de 18e eeuw was het bestaande schoolsysteem niet geordend. Er was geen sprake van een eenduidige reglementering. In het ‘voortgezet' onderwijs bestonden Franse scholen. Latijnse scholen en Hoge scholen (tot 1876 werden universiteiten ook wel ‘hoge scholen' genoemd).

De Franse school, ontstaan tegen het einde van de 15e eeuw. was aanvankelijk een opleidingsschool voor de handel. Eind 17e eeuw veranderde deze school van karakter en werd een instituut voor algemeen voortgezet onderwijs. Naast de vakken Frans en Rekenen werden ook Duits, Engels, Geografie, Geschiedenis, Wis- en Natuurkunde onderwezen. Deze school werd vooral door jongens uit de ‘gegoede’ gezinnen bezocht.

De Latijnse School gaf een voorbereiding op een vervolgstudie aan de hoge scholen (universitaire studie). Omdat op deze hoge scholen alle colleges in het Latijn werden gegeven. moest de Latijnse school haar leerlingen in deze taal onderwijzen in zowel lees-, spreek-, als schrijfvaardigheid.

In het begin van de 19e eeuw was er nauwelijks behoefte aan vakonderwijs. In bepaalde gevallen kwam avond-onderwijs in tekenscholen voor. Het meeste leerde men in de praktijk.

In de tweede helft van de 19e eeuw verving het Uitgebreid Lager Onderwijs (ulo) de Franse school. Het ulo was bestemd voor 12 tot 15-jarigen en werd aanvankelijk door leerlingen uit de ‘middengroepen' bezocht.

In de loop van de 20e eeuw gingen ook leerlingen uit de zogenoemde ‘lagere sociale milieus’ naar deze vorm van onderwijs. In 1863 werd de Hogere Burger School (hbs) gesticht. Hij was bestemd voor hen, die een meer algemene ontwikkeling en een bredere maatschappelijke voorbereiding verlangden dan bij het ulo verkregen werd. Men kon kiezen tussen een drie- en een vijfjarig programma. In deze periode ontstonden ook de middelbare scholen voor meisjes (mms). In de loop der jaren werd de vijfjarige hbs meer en meer opgevat als een voorbereiding op universitaire studies. Het aantal leerlingen aan de Latijnse school daalde na de oprichting van de HBS flink.

Hieraan kwam een eind toen de Latijnse school in 1876 in het Gymnasium werd omgezet. In 1909 werd het Lyceum opgericht. Op deze schoolinstelling werd de keuze voor hbs of Gymnasium naar het begin van het tweede of derde jaar verschoven. In de eerste twee jaar werd gemeenschappelijk onderwijs gegeven.

Het vakonderwijs kreeg zijn vorm en inhoud in de tweede helft van de 19e eeuw. Het was vooral het particulier initiatief dat voor het ontstaan van de ambachts- en industriescholen zorgde. In 1861 richtte de Maatschappij van de Werkende Stand de eerste ambachtsschool voor jongens op en stichtte de Maatschappij tot Nut van het Algemeen in 1865 de eerste industrieschool voor meisjes. In 1919 werd de Wet op het Nijverheidsonderwijs afgekondigd. Dit betekende een grote vrijheid van inrichting. Praktijk en theorie werden gekoppeld ten behoeve van een breed scala aan vakken.

In de daarop volgende jaren vond geen relevante wetgeving plaats, maar werden wel enige veranderingen doorgevoerd.

Zo werd in 1920 de (m)ulo een aparte school, daarvoor was het een vorm van lager onderwijs. In 1923 werd onderscheid aangebracht tussen de hbs-a en de hbs-b opleiding. Vanaf 1937 werd het onderwijs in de eerste drie klassen van de hbs gemeenschappelijk gegeven. In 1942 werd het Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs (vglo) ingevoerd in verband met de verlenging van de leerplicht van 7 tot 8 jaar. In 1949 werd de naam ‘Ambachtsschool’ vervangen door Lagere Technische School (lts) en werd in 1957 de ‘oude mts' een hts. Vervolgens werd de uts weer omgedoopt in mts.

In de periode 1963-1968 kwam, na een vanaf de Tweede Wereldoorlog gevoerde discussie, een grote verandering in het voortgezet onderwijs tot stand door het invoeren van de zogenoemde, al genoemde, Mammoetwet (zie 2.L).

De belangrijkste ontwikkeling na de invoering van de Mammoetwet vond plaats na 1973. Van Kemenade, minister van onderwijs in het kabinet Den Uyl (1973-1977) liet in 1975 een belangrijke notitie verschijnen (‘Contouren van een toekomstig onderwijsbeleid’), die onder meer tot gevolg had dat er in 1975 zogenaamde ‘Middenschool-experimenten’ werden gestart aan 9 scholen. Middenscholen hadden onder meer tot doel om de schoolkeuze uit te stellen en de gelijkheid van kansen te bevorderen. Ook werd niet alleen accent gelegd op de intellectuele en technische vorming, maar werd ook aandacht besteed aan creativiteitsontwikkeling en de maatschappelijke voorbereiding. In 1977 verscheen als uitwerking een vervolgnota.

In Zaanstad is een dergelijk experiment nimmer van de grond gekomen. De gemeente (aanvankelijk nog Zaandam), wilde geen ‘tweesporenbeleid’. Er moest eerst wettelijke duidelijkheid komen, die echter nooit kwam. Met ingang van augustus 1993 zal er (eindelijk, na 35 jaar discussie) met de invoering van de basisvorming een nieuwe wettelijke regeling voor het voortgezet onderwijs komen. Het gaat om een pakket van 15 vakken dat in principe in drie jaar (minimaal 2 en maximaal 4) door alle leerlingen doorgewerkt moet worden.

2.3.Ontwikkeling van het voortgezet onderwijs in de Zaanstreek

De eerste Latijnse school in deze streek was waarschijnlijk die van Wormer. Voor zover bekend was Martinus Duncanus (Maerten Donk) de eerste rector of meester (zie ook 1.2.1., 1.2.8.).

Hij was ‘Overste Deken van verscheydenen Dorpen’ en werd in 1541 rector van de school in Wormer, die onder zijn leiding tot grote bloei kwam. In sommige jaren kwamen zijn leerlingen uit meer dan 40 gemeenten.

De school werd in een latere periode onder hervormde leiding voortgezet (zie Doopsgezinden 2.) en is waarschijnlijk aan het einde van de 17e eeuw opgeheven. Andere rectoren waren onder andere: Jacobus Coccens (1644), Theodorus Wilhelmus van der Meer (1648) en Johannes Oly (1654). De naam van Duncanus leeft thans nog voort in de naar hem genoemde MAVO Maerten Donck te Wormer (zie verder bij 2.3. L).

In 1793 stichtte het departement Zaandam van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen een Frans-Latijnse school en werd de heer P. Fortuyn uit Heusden tot hoofd benoemd. Het eerste schoolexamen vond plaats op 7 juli 1794 in het logement ‘De Oude Prins’ in tegenwoordigheid van vele Nutsleden. In 1800 werden voor het eerst ook kinderen van niet-Nutsleden toegelaten. In 1807 werd een nieuw gebouw ‘De Vergulde Salm’ in de Molenbuurt te Westzaandam betrokken. In 1814 kwam de school onder stadsbestuur en werd vervolgens in 1819 een openbare school met het predikaat ‘Stedelijke Dag- en Kostschool voor Jonge Heeren’ met als tegenhanger de ‘Jonge Juffrouwen school’. In het reglement van 1841 werd bepaald dat ‘de onderwijzer verplicht is om goed klassikaal onderwijs te geven in het Lezen, Schrijven en Rekenen, de Mathesis en Algebra, het Italiaans Boekhouden, de Nederduitsche, Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen, alsmede in de Vaderlandsche, Algemeene en Bijbelsche Geschiedenis, de Natuurkunde en Aardrijkskunde.’ In 1851 werden de vakken ‘Beginselen der chemie’ en ‘Werktuigkunde' aan het programma toegevoegd.

Een bekende docent in de klassieke literatuur was Dr. W. Doorenbos die in 1845 werd benoemd. BIJ hem volgden 15 leerlingen, afkomstig uit diverse Zaanlandse dorpen, onderwijs. In 1851 werd hij opgevolgd door dr.J.Roos die in 1855 schoolopziener werd. Andere rectoren waren onder anderen de heren Nieuwveen, Donker en Fortanier.

Toen de Wet op het Middelbaar Onderwijs van 2 mei 1863 van kracht werd, was het stadsbestuur met de Minister van Binnenlandse zaken van oordeel dat de school niet geacht kon worden een instelling van middelbaar onderwijs te zijn. Als gevolg werd in 1866 voor het laatst een subsidie van ƒ 100,verstrekt. Op dat moment was men druk doende een hbs te stichten.

Op 7 april 1827 stelde het gemeentebestuur de raad van Zaandam voor een ‘Tekenschool’ op te richten. Dit was een zeer vooruitstrevend plan, aangezien elders in het land de eerste scholen voor het ‘ambachts- en tekenonderwijs’ pas omstreeks 1850 gesticht werden en dan meestal nog door particuliere verenigingen. De eerste ‘Tekenmeester’ (directeur) was Herman Thepas van Zutfes. Hij kreeg een jaarlijks traktement uit de stedelijke kas van ƒ 600,per jaar. Aan de school werd les gegeven in bouwkundig tekenen en handtekenen. In 1877 telde de school 50 mannelijke en 14 vrouwelijke leerlingen.

De docent handtekenen J. Arentz was 40 jaar aan de school verbonden. Het departement Wormerveer van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel nam in 1845 het initiatief tot de oprichting van een vaktekenschool. Op 11 november van dat jaar kon deze school met 11 leerlingen beginnen. Uit deze school is de latere Avond-vaktekenschool aan de Marktstraat ontstaan, die tot omstreeks 1960 heeft bestaan. Van 1933 tot 1955 stond de school onder de bezielende leiding van de heer L.G. van Heerde.

Het onderwijs aan de Burger Avond School (bas) werd voor de totstandkoming van de Wet op het Nijverheidsonderwijs van 1919 bij de Wet op het Middelbaar Onderwijs geregeld. Hoewel men in Zaandam getracht had van de plicht tot het stichten van een bas ontheffing te verkrijgen omdat hier een Ambachtsschool gevestigd was, moest er gelijk met de hbs in 1866 een bas opgericht worden. In 1904 kreeg de bas nieuwe ruime tekenlokalen op de bovenste verdieping van de pas gebouwde mulo-school aan de Stationsstraat en nam deze de functie van de tekenschool over. In 1921 nam de Avondschool voor Nijverheidsonderwijs de taak van de bas over.

Van kweekscholen of normaallessen was nog geen sprake; wie lust voelde om schoolmeester te worden meldde zich als kwekeling bij een schoolhoofd en kwam meteen in de praktijk. De kwekeling ontving geen beloning maar moest in sommige gevallen enig leergeld betalen. Het bleek erg moeilijk voldoende onderwijzers te bewegen in Zaandam een positie te aanvaarden. Het gemeentebestuur verzocht in 1872 aan de Minister van Binnenlandse Zaken om subsidie te verlenen voor de oprichting van een normaalschool, waar de opleiding van kwekeling tot hulponderwijzer en van hulponderwijzer tot hoofdonderwijzer plaats zou kunnen vinden. Op 8 mei 1879 opende inspecteur Theodorus Jorissen in de raadszaal van Zaandam de Rijksnormaalschool. Er hadden zich 56 leerlingen aangemeld.

De school kende drie afdelingen. Leerlingen die de lagere school hadden doorlopen werden na geslaagd toelatingsexamen geplaatst in de laagste, voorbereidende afdeling. Na twee jaar konden ze examen doen voor de middelste afdeling. Hier werden naast de gewone vakken (lezen, schrijven, rekenen) Frans, Algemene Geschiedenis, Onderwijs en Opvoeding en voor meisjes Nuttige Handwerken gegeven. In de derde afdeling, waarvoor de kwekeling de leeftijd van 16 jaar bereikt moest hebben, werden naast genoemde vakken Algebra en Meetkunde onderwezen.

Van 1879 tot 1883 was de school gehuisvest in de Stadswerf. Na 1883 aan het Rustenburg. In 1923 werd de school een ‘Dagnormaalschool’ en in 1924 een ‘Rijkskweekschool’. Als gevolg van de gevoerde bezuinigingen werd de school in 1936 opgeheven.

In 1910 werd de Hogere Handelsschool met tweejarige cursus opgericht. De driejarige hbs vormde de onderbouw van deze opleiding. Bij de start waren er 13 leerlingen. In 1912 volgde de ‘Middelbare Handelsschool met een vierjarige cursus te Zaandam . Directeuren waren achtereenvolgens Joh. Bouman (1913), A. Zuidervliet (1931).

Tijdens de oorlogsjaren werd Zuidervliet (een NSB-er) wethouder van Onderwijs en hij benoemde als waarnemend directeur P.W.J. van Malssen en later P.W. Tuin. Deze laatste werd door ‘burgemeester Vitters' eind 1944 ontslagen wegens ‘onwettige afwezigheid' (gevlucht op Dolle Dinsdag). De eerste naoorlogse directeur werd de heer J.L. van der Noordaa. Tussen 1948 en '49 was de school gehuisvest in de Finse noodschool aan de Rosmolenstraat. In 1961 werd de heer J.

Dekker de laatste directeur van de school als zelfstandig instituut. In 1963 werd de school opgeheven en als afdeling Handelsschool bij het Zaanlands Lyceum ondergebracht. Gelijktijdig werd het nieuwe gebouw aan de Vincent van Goghweg in gebruik genomen. De directeur schreef in zijn laatste jaarverslag ‘dat de beslissing leerlingen en docenten onprettig heeft getroffen. Voor leerlingen is dit een grote verandering. De intimiteit die in de oude school heerst zal verdwijnen en het is te verwachten dat een deel van de leerlingen het in de toekomst moeilijker zal hebben.’ In de jaren '70 hebben de gemeenten Zaandam en Purmerend en vertegenwoordigers van het protestant-christelijke en het roomskatholieke onderwijs geprobeerd een eigen zelfstandige meao te stichten.

In januari 1978 werd na langdurige onderhandelingen tussen deze partijen een stichting in het leven geroepen met als doel het verzorgen van Middelbaar Economisch en Administratief Onderwijs voor de gehele Zaanstreek en Waterland. De meao werd een samenwerkingsschool. De bestuursverdeling was als volgt: Gemeente Zaanstad 2 leden (openbaar onderwijs); Gemeente Purmerend 2 leden (idem); PC-onderwijs 2 leden; RK-onderwijs 2 leden. Het bestuur bestond uit de volgende personen: Th. van Dam, Y. Tamminga, P. Beuse, dhr Dorresteijn, R.

Fijn, mevr. de Regt-de Zeeuw, pastoor Hogema en dhr. Effting. De school startte op 1 augustus 1978 met 4 eerste klassen met 98 leerlingen in een gebouw aan de Wandelweg te Wormerveer (later werd hier Soelam gevestigd, zie 2.3.3.). Als eerste directeur werd de heer J.W. Broeckhuijsen benoemd. In 1979 ontstond een dependance in Assendelft in het voormalige lhno-gebouw De Kaayk aan de Saenredamstraat.

Hier werden 5 nieuwe eerste klassen gevestigd. Het leerlingenaantal steeg naar 200. In augustus 1980 kreeg de school een dependance in de nieuwe mavo-school De Werf te Zaandam met 5 nieuwe eerste klassen. Het leerlingenaantal bedroeg toen 325. Op 20 augustus 1981 kwam de gehele meao in het voormalige gebouw van Wessanen aan de Zaanweg 51 te Wormerveer. De school telde toen 350 leerlingen.

In augustus 1983 was een nieuwe dependance noodzakelijk; deze werd gevestigd in de Noorderstraat te Wormerveer. Daar werden de derde klassen gehuisvest. De school had op dat moment 550 leerlingen.

In augustus 1985 werd een ‘dislokatie’ gevestigd te Purmerend. Deze telt thans (1990) ruim 300 leerlingen terwijl de school in het geheel 925 leerlingen telt. In 1988 verkreeg men toestemming om tot nieuwbouw over te gaan. Op 19 februari 1990 werd de eerste paal voor de meao in de Cypressestraat in het Houtveld te Zaandam geslagen. Ook de vestiging te Purmerend dient hier een plaats te krijgen. Het gebouw zal 1300 leerlingen moeten huisvesten en zal in 1991 worden opgeleverd.

De school zal waarschijnlijk ‘Economisch College’ gaan heten. Na een felle strijd (waarbij wethouder Hooghiemstra het schoolbestuur verliet) wist de meao buiten de mbo-fusie te blijven. In maart 1989 verliet directeur Broeckhuijsen, die alle genoemde uitbreidingen had uitgevoerd, de school en volgde de heer H.J. de Vries hem op.

2.3.1. Algemeen Vormend Onderwijs Een commissie van voorbereiding bestaande uit burgemeester H.J. Smit, dhr. Brinkhorst, Com. Korff, J. Dozy, A. van de Boom en N. A. Charante bereidde de start voor van de hbs. De school werd 10 april 1866 geopend en startte met 41 leerlingen. Er werd een nieuw gebouw betrokken aan de Westzijde op de plaats van de oude korenmolen De Ruyter. Dit gebouw was ontworpen door de stadsarchitect L.J. Immink. De kosten inclusief meubilair bedroegen ƒ 32.300,-. De eerste directeur was de heer A. Pelt. De rector van de Frans-Latijnse school de heer A.P. Fortanier werd benoemd als leraar Nederlands, Aardrijkskunde en Geschiedenis. Bovendien kreeg hij een aanstelling aan de Burgeravondschool. Voor deze functies ontving hij een salaris van resp. ƒ 1300,- en ƒ 200,per jaar. In 1876 werden drie meisjes als leerlingen toegelaten. De directeur zei hierover in zijn jaarverslag; ‘het gedrag, de ijver en de vorderingen dezer leerlingen is over het geheel uitmuntend; tot dusverre heeft hare tegenwoordigheid tot generlei klachten van welke zijde dan ook aanleiding gegeven. ’

In 1881 werd het onderwijs in de oude talen aan de hbs stopgezet. Volgens de op dat moment ingevoerde nieuwe MO-wet konden alleen nog gymnasia studenten aan de universiteit afleveren. De hbs in Zaandam kreeg in 1903 naast de 3-jarige ook een 5-jarige cursus. Bij de viering van het 50-jarig bestaan in 1916 werd op initiatief van de leraren een sportfonds tot stand gebracht. In 1920 werd de hbs omgevormd tot een lyceum met een gemeenschappelijke eerste klas. Na deze onderbouw moest gekozen worden tussen de ‘klassieke' en de ‘natuur-wetenschappelijke’ opleiding.

Bij de gymnasium-afdeling kon men dan na 3 jaar kiezen tussen de alpha- en beta-afdeling. De hbs gaf na 2 jaar keus a of b. De naam werd Zaanlands Lyceum.

In 1961 werd de school betrokken bij het zogenoemde ‘brugklas-project’ dat door de vier pedagogische centra was opgezet. De brugklas zou bij de invoering van de mammoetwet in 1968 een belangrijke rol gaan spelen. Daarop vooruitlopend vond op een viertal scholen een experiment plaats.

Bij besluit van 5 maart 1962 werd aan het Zaanlands Lyceum een afdeling verbonden bestaande uit 4 leerjaren welke tezamen met de onderbouw een mms vormde. In het daarop volgende jaar werd aan de gemeenteraad voorgesteld de handelsdagschool als zelfstandige school op te heffen en deze als afdeling aan het Lyceum te verbinden. De leiding van de afdeling Handelsdagschool werd aan een aparte conrector opgedragen.

Het nieuwe gebouw aan de Vincent van Goghweg werd in 1963 betrokken. De school telde toen 590 leerlingen.

Het experiment ‘brugklas’ werd afgesloten. Voor het eerst werden geen toelatingsexamens voor Aardrijkskunde en Geschiedenis meer afgenomen. In samenwerking met het Zaans Instituut voor School- en Beroepskeuze (ZISB) werd met een onderzoek in de eerste klassen begonnen, als steun bij het adviseren van ouders bij de richtingkeuze na de onderbouw.

In 1967 kreeg de school als experiment een havo-afdeling toegewezen.

Drs. J.H. Bos werd conrector van de dependance te Krommenie en rector bij het zelfstandig worden van deze dependance in 1971.

De naam werd s.g. Bertrand Russell.

In 1970 werd de aula van de school als aparte schouwburg/concertzaal in gebruik genomen. In de eerste honderd jaar van haar bestaan kende de school slechts drie rectoren: A. Pelt (1866), dr. C.L. van de Broek (1910) en dr. J. Oosterhuis (1938).

Daarna kwamen achtereenvolgens: drs. N.J. Heijkoop (1966), J. Boersma (1969), drs. J. te Voortwis (waarnemend rector, 1977), D.C. lest (1978) en drs F.J. Hoogsteder (1985).

De heren Heijkoop, Boersma en Hoogsteder zijn ook als leraar en conrector aan de school verbonden geweest.

In 1976 werd aan de Fortuinweg in Zaandijk een dependance van het Zaanlands Lyceum gesticht met zes lokalen en vijf klassen. Conrector werd de heer A.H. Hoogland. In de zomer van 1977 besloot de gemeenteraad van Zaanstad er een zelfstandige school van te maken. De heer Hoogland werd rector en er werden 23 leraren benoemd.

Op 22 september 1977 werd deze openbare scholengemeenschap ‘Rooswijk’ officieel geopend. De school telde op dat moment 229 leerlingen. Op 1 augustus 1990 fuseerde de school met mavo Zaandijk tot het ‘Saenredam College’. De zo gewenste nieuwbouw laat op zich wachten.

In 1965 startte de bouw van de ulo school te Wormer. In september 1966 werden de eerste lessen gegeven aan twee eerste klassen. Aanvankelijk heette de school ‘Openbare ulo Wormer', vanaf augustus 1968 ‘Openbare mavo Wormer’ (invoering Mammoetwet) en vanaf 2 juli 1973 openbare mavo ‘Maerten Donck’, naar Martinus Duncanus, die in 1541 een Latijnse school te Wormer stichtte (zie ook bij onderwijs 1.2.1., 1.2.8.. en 2.3., zie voorts bij Donk.)

De officiële opening verrichtte de toenmalige burgemeester van Wormer A. Loggers op 4 januari 1967. De school groeide flink. In 1982 werd een maximum van 408 leerlingen behaald. Jaarlijks kwamen er twee klassen bij. Het aantal noodlokalen nam toe.

Na drie jaar was het hoofdgebouw te klein. Vanaf 1971 werd via het ministerie geprobeerd een definitieve uitbreiding te verkrijgen. Met deze uitbreiding werd in 1977 gestart. Vanaf augustus 1978 vinden alle lessen plaats in het met twee vleugels uitgebreide hoofdgebouw. Directeuren van de school waren vanaf 1966 tot 1984: J.U. Jongejans en vanaf 1984 tot heden: R.A. Ketelaars.

De nieuwe aula van de school raakte bekend als ‘Dorpstheater Wormer’. Hier worden ook de raadsvergaderingen van de gemeente Wormer gehouden.

Mavo Zaandijk dateert uit 1865 als afdeling ulo van het lager onderwijs. In 1840 kocht de gemeente Zaandijk een pand tegenover het Guispad voor een ‘Jongeherenschool’, een zogenaamde Franse school. Rond 25 leerlingen uit de gegoede stand volgden les bij de heer J.K.B. Anemaet uit Amsterdam. Deze zou later worden ontslagen ingevolge ‘te vriendelijke omgang met enige jongeheren’ waardoor de hbs aan Zaandijk voorbij ging. In 1865 werd voor ƒ 13.400,-de ‘Guispadschool’ gebouwd.

Meester Frederik Theodoor Smith werd hoofd van de lagere school en Hajo de Beer runde de ulo-afdeling. Vanaf 1920 konden ulo-scholen zelfstandig worden en dat gebeurde ook met deze school. De heer G. Meuleman uit Westzaan werd het eerste hoofd van deze zelfstandige ulo. Hij had vanaf 1914 les gegeven en droeg de bijnaam ‘Bill’ (hij was een kleine gezette man). Later werd hij leraar aan de Zaandamse kweekschool.

De zelfstandige ulo startte met 33 jongens en 24 meisjes. In 1956 werd voor ƒ 388.828,een nieuwe school aan de Willem Dreeslaan gebouwd. Het oude pand was voor onderwijs afgekeurd. In 8 lokalen volgden 385 leerlingen onderwijs. In 1968 volgde omvorming tot mavo-school. In 1979 werd de school uitgebreid met noodlokalen.

Een bekende directeur was de heer P.L. Roth die vanaf 1879 tot 1911 directeur is geweest. Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan in 1990 is een historisch overzichtsboekje door de school uitgegeven. Per 1 augustus 1990 is 'Mavo-Zaandijk' gefuseerd met scholengemeenschap (s.g.) Rooswijk voor havo/vwo tot s.g ‘Saenredam College’ voor mavo/havo/vwo. De vanaf 1971 bij ‘Mavo-Zaandijk’ als directeur functionerende Bart van Driel werd van deze nieuwe school plaatsvervangend rector. Nieuwbouwplannen zijn in een eerste fase van voorbereiding.

Ouders die hun kinderen katholiek middelbaar onderwijs wilden laten volgen waren aangewezen op scholen in Alkmaar, Amsterdam of Haarlem. Op 22 juni 1954 werd het initiatief tot oprichting van een rk-middelbare school genomen op een vergadering van KVP-gemeenteraadsleden. De officiële stichtingsakte werd gepasseerd op 24 augustus 1955. Na talloze besprekingen kon het bestuur medio 1956 overgaan tot de benoeming van een directeur. In september werd de nieuwe rk. hbs-b ‘St. Michaël' geopend aan het Schoolpad te Zaandijk. De school begon met 72 leerlingen en 9 docenten.

In 1959 werd een hbs-a-afdeling toegevoegd en in september 1960 volgde een gymnasium-afdeling. De schoolnaam werd gewijzigd in rk-lyceum ‘St. Michaël’. Rectoren waren achtereenvolgens M.A. Brinkman (1956), Ph. W.

Scheen (1961), drs. J.A.M. Diederen (1966) en J.M. van der Mark (1981).

Het verkrijgen van een eigen schoolgebouw vroeg veel inspanning van het bestuur en overige betrokkenen. Men had aanvankelijk met veel verzet van milieugroeperingen en historische verenigingen tegen de bouw van een school in het landelijke gebied van de Kalverpolder te maken. Dit verzet had in zoverre succes dat een geplande woonwijk niet doorging, waardoor de school op een ‘eiland' is komen te staan (zie hiervoor ook: ’‘Kalverpolder).

In 1963 ging uiteindelijk de eerste paal de grond in en de nieuwe school kon in 1965 in gebruik worden genomen. De naam werd gewijzigd in ‘St. Michaël College’, in 1968 uitgebreid tot rk. scholengemeenschap ‘St. Michaël College’ voor havo en vwo. De school telt thans 750 leerlingen.

Het bestuur van de vereniging voor Christelijk Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs in de Zaanstreek heeft zich zeer ingespannen om een christelijke hbs van de grond te krijgen. Op 2 september 1957 kregen 46 leerlingen verdeeld over twee eerste klassen les aan de christelijke hbs te Zaandam. De heer Dr. C. Visser was de eerste directeur en gaf leiding aan 9 docenten. De school was gehuisvest in twee lokalen aan de Czarinastraat en groeide snel.

De huisvesting werd een probleem. Eerst werden ook lokalen van de christelijke lagere school in de Ooievaarstraat gebruikt en later noodlokalen aan de Parkstraat waar in 1960 een hele noodschool in gebruik werd genomen. In 1965 begon de bouw van een nieuwe school in de Blaise Pascalstraat, die in 1967 in gebruik werd genomen. De naam van de school werd van ‘Christelijke hbs’ gewijzigd in ‘Reformatorisch College Blaise Pascal’. De heer H. Sijbrand, conrector, volgde in 1970 de heer Visser op.

Hij vervulde het rectorschap tot 1987 en werd in dat jaar opgevolgd door J.A. Meijwes.

De ‘Kost- en Dagschool voor meisjes’ ofwel ‘Jongejuffrouwenschool’ werd in 1839 gesticht. De gemeente kocht voor deze school een huis aan het Vinkenpad. In de beginperiode was Mw A.W. Arendsen Hein ‘kostschoolhouderes’. Het reglement bevatte een aantal bepalingen waaronder: ‘In de school zal een geregeld en doelmatig onderwijs worden gegeven in de Hollandsche. Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, alsmede in de Aardrijkskunde, Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis.

Verdere ontwikkeling van verstand en zedelijke vorming van het hart der jeugd. Aan het laatstgenoemde worde haar onderwijs bijzonder dienstbaar gemaakt. Op haar rust verder de taak om geregeld onderwijs te geven in vrouwelijke handwerken’.

De kosten voor een leerling per jaar bedroegen ƒ 34,tot 10 jaar, ƒ 45,-boven 10 jaar en ƒ 400,met volledige kost. Gedurende bijna 40 jaar (1839-1877) heeft de school, geleid door bekwame onderwijzeressen, het middelbaar onderwijs voor de vrouwelijke jeugd uit wat men toen de ‘beschaafde stand’ noemde, verzorgd aan gemiddeld 50 a 60 leerlingen per jaar afkomstig uit Zaandam en de omringende dorpen. In 1870 werd nog buiten de gewone schooluren aan meisjes die dit wensten les in natuurkunde en meetkunde gegeven. In 1872 werden lessen in huishoudelijke zaken en gymnastiek toegevoegd. De school bleek met dit programma zelfs na de oprichting van de hbs nog voldoende aantrekkingskracht te bezitten, mede door de uitnemende leiding van schoolhoofd mej. Kosters.

Na het vertrek van mej. Kosters in 1877 besloot de gemeenteraad de school, die nog door 50 meisjes werd bezocht, geen subsidie meer te verlenen. Zonder subsidie bleef de school tot 1884 voortbestaan, waarna omzetting volgde in een openbare meisjesschool voor mulo (als dependance van de muloschool aan de Westzijde).

Toen de wet van 1857 voorschreef om voor voldoende mulo-onderwijs te zorgen, waren te Zaandam twee inrichtingen daartoe gesticht, namelijk één aan de Gedempte Gracht, met als hoofd de heer Ch. Eijkman (zie ook 1.2.8.), die de school tot grote bloei bracht, en één in de Oostzijde onder leiding van de heer P. Kat. Deze school bleef niet lang bestaan; na verloop van 9 jaar werd zij samengevoegd met die in de Westzijde en telde toen gezamenlijk 140 leerlingen en 6 leerkrachten. Niet iedereen was het hier mee eens. De bekende Zaandammer Jacob Middelhoven verzamelde 62 handtekeningen tegen de samenvoeging.

De dependance aan de Westzijde van de voormalige ‘Jongejuffrouwenschool' bleef alleen toegankelijk voor meisjes. In 1887 deed het Zaandamse raadslid W.J. Pekelharing het voorstel om de meisjes-mulo op te heffen. De toenmalige inspecteur verzette zich tegen deze sluiting.

‘Op pedagogische gronden (achtte hij) het voor de vorming van het karakter onzer Nederlandse vrouwen wenselijk dat onze meisjes boven de 13-jarige leeftijd een andere leiding en ten dele ook een ander onderwijs genieten dan onze knapen. Te meer zijn deze redenen klemmend omdat dit onderwijs te Zaandam bestaat’. Het voorstel Pekelharing werd verworpen.

In 1902 werd het openbare mulo-onderwijs gereorganiseerd. De afzonderlijke meisjesschool werd in 1904 opgeheven. Zeer lang was S. Roosma hoofd van de ulo, in 1945 opgevolgd door D.C. van der Waal Deze nam afscheid in 1959 en is opgevolgd door de heer G. de Bruyn. De school startte in datzelfde jaar twee determineerklassen.

Dit waren klassen waarin werd beoordeeld of de leerling goed gekozen had.

Het ZISB verleende hierbij de nodige ondersteuning. De school maakte een flinke groei door en in 1960 werd geklaagd over ruimtegebrek, waardoor aan klassen van 36 leerlingen les gegeven moest worden. De heer G D. Bannink werd in 1965 tot hoofd benoemd. De mammoet-wet bood ruimte voor differentiatie en in 1966 startte men met een 3-jarige ulo-opleiding om de grote afstroom van leerlingen tegen te kunnen gaan.

In februari 1960 meende het gemeentebestuur van Zaandam dat ter ontlasting van de eerste openbare ulo-school tot de oprichting van een tweede moest worden overgegaan. Deze school werd voorlopig gehuisvest in het gebouw van de Feniksschool. Hoofd werd de heer H. Klomp. In 1963 werd een gebouw aan de Bloemgracht in gebruik genomen, terwijl op 6 januari 1964 een geheel nieuwe school ’t Fregat aan de Gouw kon worden betrokken.

De stichting ‘Christelijke ULO’ onder leiding van ds. W. Breukelaar heeft hard gewerkt om de diverse gereformeerde richtingen tot eensgezindheid te brengen. De motivatie werd versterkt door het openbaar onderwijs dat in de ogen van de christelijken ‘hoe langer hoe meer op socialistische leest geschoeid werd en dat geheel bekostigd werd door de openbare kassen’. (Uitspraak van vóór de financiële gelijkschakeling van het openbaar en bijzonder onderwijs in 1920).

In 1904 legde Zr. Huygens de eerste steen voor de school aan de Ooievaarstraat. De school werd op 31 augustus 1904 geopend. Hoofd werd de heer C Berkhouwer. Ondanks financiële zorgen alle kosten inclusief de salarissen moesten uit eigen middelen worden betaald werd de school in 1907 uitgebreid met twee lokalen en in 1917 met nog eens vier lokalen. Tot 1 februari 1946 vormden de lagere school en de ulo-school één organisatie met één hoofd.

In 1954 werd het nieuwe gebouw aan de Provinciale weg betrokken en werd de naam ‘Groen van Prinsterer’, christelijke school voor (m)ulo, later mavo. De directie bestond in de loop der jaren uit de heren C. Berkhouwer (1904), H. Korfker (1918), A. van Os (1940), J. Kouwenhoven (1964), W. Laanstra (1976), H A. Schnaar (1987).

In 1958 besloten twee verenigingen voor christelijk onderwijs te Zaandam om elk een ulo-school te stichten in het zuid-oostelijk deel van Zaandam. Mede op aandrang van het gemeentebestuur werd uiteindelijk één ulo-school gesticht uitgaande van de Stichting van Verenigingen voor Christelijk onderwijs te Zaandam; de Christelijke mavo Zaandam-Zuid. Sinds 1966 berust het bestuur bij de Vereniging voor Christelijk Onderwijs Zaanstad. Op 1 september 1958 werd begonnen in twee lokalen aan de Hogendijk. In januari 1960 werd een noodgebouw aan de Meidoornstraat in gebruik genomen. Daarna volgde een uitbreiding aan de Zuidervaart en aan het Pauwenven.

Het huidige schoolgebouw aan het Pauwenven werd in 1975 betrokken. De directie bestond achtereenvolgens uit D. Kiburg (1958) en E.A. Morris (1979).

De school kwam in 1978 in grote problemen doordat een deel van het lerarencorps de christelijke identiteit niet meer kon onderschrijven. Dit leidde tot ontslag van een aantal leraren in een periode vlak voor de examentijd. Als gevolg hiervan daalde het leerlingenaantal binnen een paar jaar op dramatische wijze van zo’n 430 tot 200.

In 1922 werd de RK. mulo opgericht als streekschool voor de gehele Zaanstreek. De school was gehuisvest aan de Bloemgracht. Later werd de naam gewijzigd in Kardinaal de Jongschool voor ulo en gevestigd aan het L.T. Roggeplein.

Hoofden van de school waren onder meer A.N.J. Staats (1956) en A.C. de Mooij (1966).

In Krommenie kwam in 1962 de rooms katholieke ulo Dr. Ariëns tot stand, gevestigd aan het Vlietsend. Met de invoering van de Mammoetwet werd deze naam gewijzigd in Dr. Ariëns mavo. Later verhuisde de school in twee etappes naar een nieuw gebouw in de Popelstraat. Directeuren waren achtereenvolgens: M.G. van Hoogstraten en vanaf 1983 F.H.M. van Rooij.

Op 22 juni 1955 werd de Stichting tot Oprichting en Instandhouding van Christelijke scholen te Wormerveer opgericht, mede op initiatief van de heer H. Vos. De christelijke mavo ‘Zaanstreek-Noord’ werd in 1957 1957 aanvankelijk als (m)ulo geopend. Het eerste onderkomen was aan de Marktstraat in een afgekeurd schoolgebouw. Er waren 75 leerlingen en 3 leerkrachten. In ’58 kon een nieuw schoolgebouw aan de Noorderstraat betrokken worden.

Het eerste hoofd was M. Dijkstra. Deze werd opgevolgd door D Louwerse (1960), WH. Arends (1967) en C. Janssen (1984). Per 1 jan. 1988 ging bovengenoemde stichting op in de Vereniging voor Christelijk Middelbaar en Voortgezet Hoger Onderwijs in de Zaanstreek.

Het voortgezet lager onderwijs (vglo) in Zaandam was geen schakelschool maar gaf eindonderwijs. Een bepaalde categorie leerlingen kwam daardoor niet aan haar trekken. Individueel en maatschappelijk was dat een onbevredigende toestand. Vandaar dat het gemeentebestuur de vglo in augustus 1958 omzette in een openbare school voor Individueel Voortgezet Onderwijs (ivo) ‘De Werf’ gehuisvest in de school aan het Kattegat. Hoofd werd de heer K. Moedt.

De officiële opening vond plaats op 7 november 1958. Goede leerlingen konden het ivo-a of ivo-b diploma halen . Qua niveau staat het ivo-b ongeveer gelijk aan het ulo-a diploma. Bij de start waren er 11 leerlingen. De school groeide aanvankelijk snel tot ruim 200 leerlingen maar ten gevolge van een sterkere selectie trad er in 1966 een flinke teruggang op. De school werd later een ‘gewone’ mavo-school en verhuisde naar het huidige gebouw aan de Zuiderzee te Zaandam. Directeur is R.H.G. Vet.

2.3.2. Beroepsonderwijs

Bij het voortschrijden van de techniek in ambacht en industrie kwam van de vakopleiding in de bedrijven steeds minder terecht en deed zich de behoefte aan praktisch naast theoretisch onderricht steeds sterker gevoelen. Dit leidde tot de stichting van de Centrale Ambachtsschool voor de Zaanstreek. De eerste stap tot vorming van een inrichting voor Nijverheidsonderwijs werd door de Vereniging van Volksonderwijs in de Zaanstreek in 1908 gezet. Er werd een bestuur gevormd, statuten voor een Centrale Ambachtsschool voor de Zaanstreek samengesteld en een constituerende vergadering gehouden op 19 januari 1909. Gedurende de jaren 1909 tot en met 1916 was er een vereniging, ‘die het niet is mogen gelukken in ’n streek, die daaraan zozeer behoefte heeft, een Ambachtsschool te vestigen’, zoals destijds in een verslag werd geschreven.

Op initiatief van ‘Volksonderwijs’ en de nieuwe burgemeester van Zaandam, K. ter Laan, hervatte het oude bestuur zijn pogingen om een school te stichten. Dankzij een gift van ƒ 50.000,van J.A. Laan kon een nieuw bestuur onder leiding van dr. E.G. van de Stadt in 1917 de opdracht geven voor de bouw van een tijdelijke school voor een bedrag van ƒ 17.400,-. W. van der Eist werd tot eerste directeur benoemd op 1 augustus 1917. De school een houten gebouw aan de Herengracht werd geopend op 3 november van datzelfde jaar en bestond uit een eerste klas bankwerken met 29, een eerste klas elektriciens met 16 en een eerste klas timmerlieden met 16 leerlingen. ‘Vermogenden’ betaalden aan schoolgeld ƒ 50,per jaar. ‘Minvermogenden ƒ5,tot ƒ 50,- en ‘onvermogenden’ waren van schoolgeld vrijgesteld.

De leerlingen waren afkomstig uit Assendelft, Koog, Wormer, Wormerveer, Zaandam en Zaandijk. Leerlingen uit Zaanse gemeenten, die niet mede de school subsidieerden, werden afgewezen. Het definitieve schoolgebouw aan de Westzijde werd pas in september 1932 in gebruik genomen. Directeuren waren achtereenvolgens de heren van der Eist, Rutten, Amoldus, Posthuma, W.S. Verboon, D.S. Visser, S.

Kelder en J.V. Spronkers. In 1961 werd de naam gewijzigd in P.W Jedelooschool, naar een gewaardeerd bestuurder. Het aantal leerlingen steeg van 61 in 1917 tot 644 in 1975. Op voorstel van het bestuur besloot de ledenvergadering in februari 1976 de P W. Jedelooschool over te dragen aan de gemeente Zaanstad met het doel een scholengemeenschap te vormen door samenvoeging met de twee gemeentelijke nijverheidsscholen voor meisjes en de nieuwe school te laten beheren door een functionele commissie.

De vorming van de scholengemeenschap in 1976 was het resultaat van een reeds in 1970 gestarte samenwerking. De nieuwe instelling kreeg als naam scholengemeenschap voor beroepsonderwijs ‘De Nieuwe Vaart’ en bestond uit de voormalige scholen: P.W. Jedelooschool, de Carry van Bruggenschool en de Juliana van Stolbergschool. Directeur werd S. Kelder. Om het toenemend aantal leerlingen in het lbo beter te kunnen opvangen ging in 1958 de tweede Centrale Technische school te Krommenie van start.

Directeuren waren achtereenvolgens H.D. Zomerhuis (1961), H. Zunneberg (1963), G.J. Krosenbrink (1968) en G.J. van der Woerdt (1979). Om leerlingen met leerproblemen beter te kunnen opvangen werd in 1965 een start gemaakt met individueel technisch onderwijs (ito). In oktober 1961 werd een nieuw gebouw betrokken in de Fortuinlaan bij welke gelegenheid de school de ‘Engel van de Stadt school’ werd genoemd.

In 1975 werd de school na een fusie met De Kaayk omgedoopt in een scholengemeenschap voor lbo ‘Zaanstreek-Noord’. De Kaayk was vóór 1975 een school van de Vereniging Hollandse Maatschappij voor Landbouw en vóór 1968 een landbouwschool en gevestigd aan de Saenredamstraat nr. 29 te Assendelft. Na de fusie had de school in de eerste vijf jaar van het bestaan drie vestigingen: de Fortuinlaan en de Zuiderhoofdstraat te Krommenie en de Saenredamstraat te Assendelft. In 1980 werden alle leerlingen in de Fortuinlaan ondergebracht.

De directies van de ‘Engel van de Stadtschool’ voor Ito te Krommenie en die van de lhno-school De Kaayk te Assendelft namen na overleg in 1971 het initiatief tot het gezamenlijk lesgeven aan jongens en meisjes in de eerste klassen voor 7 lessen per week. In de daarop volgende jaren werd de samenwerking zodanig uitgebreid, dat besloten werd tot samenvoeging over te gaan. Gebleken was, dat de coëducatie voor de leerlingen een grote opvoedkundige waarde had. De naam werd scholengemeenschap voor lbo ‘Zaanstreek-Noord’. De eerste vijf jaar was de school op drie plaatsen gehuisvest.

De landbouw-huishoudschool ‘De Kaayk’ was ontstaan nadat de gemeenteraad van Assendelft in 1948 besloot deze school door de Hollandse maatschappij van Landbouw te laten stichten. De oprichting kende vele tegenslagen. Tweemaal was er een bouwstop omdat nieuwe ideeën over praktijklokalen gerealiseerd moesten worden. Ook trad vertraging op omdat volgens de burgemeester van Assendelft de Maatschappij het geld voor de bouw van de school voor andere doeleinden bestemd zou hebben. Op 1 september 1959 werd gestart met 32 leerlingen in een tijdelijke huisvesting te Krommenie. Daarna ontstond een slag om de leerling.

De gemeentelijke huishoudschool te Zaandam kon wegens ruimtegebrek geen leerlingen uit Zaanstreek-Noord meer aannemen en men ondernam actie om in Wormerveer een huishoudschool te stichten. Op 7 september 1959 lukte dit en kon ‘De Schakel’ beginnen. Er waren 92 leerlingen aangemeld waaronder 13 leerlingen uit Assendelft en 9 uit Krommenie. Deze 22 leerlingen trokken zich terug toen bekend werd dat ook in Assendelft een school was gestart. Thans vormt ‘De Schakel’ een onderdeel van de scholengemeenschap ‘De Noordhoek’ te Wormerveer, die in 1979 tot stand kwam samen met de Prof. Kohnstammschool.

Deze laatste school was in augustus 1956 als vglo begonnen en werd door alle Zaanse gemeenten bekostigd. In het bestuur zaten alle Zaanse burgemeesters. In latere jaren volgden uitbreidingen in lavo, leao, en Ihno. Directeuren waren achtereenvolgens L. Luingen, C. de Graaf, P. Doves en J.E.A.

Plugge. Deze laatste zou van 1969 tot 1979 een zelfstandige leao gaan leiden. In 1979 ontstond de voornoemde fusie met ‘De Schakel' tot ‘De Noordhoek'.

In augustus 1990 fuseerde ‘De Noordhoek’ met mavo ‘ ’t Veer’. Er ontstond een scholengemeenschap mavo, leao, lhno onder de naam sg. ’t Noorderveer’, een naam die verwijst naar het vroegere veer over de Zaan.

De gemeenteraad van Zaandam nam in 1920 het besluit om een vakschool voor meisjes te beginnen. Een huis in de Westzijde werd aangekocht en na de verbouwing ging de school op 15 november 1920 van start onder de naam ‘Nijverheidsschool voor meisjes’. De school groeide snel en er moest een andere locatie worden gezocht. In 1935 kwamen twee lagere scholen aan de Czarinastraat hoek Czaar Peterstraat vrij. Na een ingrijpende verbouwing kon dit gebouw in 1937 worden geopend. De Nijverheidsschool voor meisjes was in 1956 verdeeld over 4 gebouwen en telde 522 leerlingen.

In 1957 kwam een verbetering tot stand door de opening van een nieuw schoolgebouw aan de Nic. Maesstraat. De schoolnaam werd toen gewijzigd in ‘Juliana van Stolbergschool’. Thans is deze school onderdeel geworden van ‘De Nieuwe Vaart’. Het gebouw is nu in gebruik bij ‘De Meander' (mdgo). Deze school is thans (1990) betrokken bij de fusie in het kader van de Sectorvorming en Vernieuwing Middelbaar beroepsonderwijs (SVM).

In 1957 werd ook een begin gemaakt met een vormingsklas voor meisjes met een vooropleiding mulo, middelbare handelsschool of 3 jaar Lyceum. In 1976 werd de school samengevoegd met de Jedelooschool en de Carry van Bruggenschool. Directrices waren onder meer mej C. Noteboom en mevr. A.M.E. Verwer.

Voor het stichten van een tweede gemeentelijke nijverheidsschool voor meisjes werd in

1962 de goedkeuring verkregen. Reeds in 1963 kon de school onder de naam ‘Carry van Bruggen’, tijdelijk gehuisvest in de Hugo de Grootschool aan de Parkstraat, met 97 leerlingen in 5 klassen beginnen. Het leerlingenaantal nam snel toe en in de daarop volgende drie jaar werden de lessen in vier verschillende gebouwen gegeven. In november 1965 kon men na een verbouwing het gebouw van de voormalige Handelsschool betrekken. Er waren toen 172 leerlingen. In 1976 werd deze school opgenomen in de scholengemeenschap ‘De Nieuwe Vaart’.

Op 4 april 1954 werd de vereniging van Christelijk Nijverheidsonderwijs in de Zaanstreek opgericht. Deze vereniging nam het initiatief voor het starten van twee scholen, de Christelijke Huishoudschool in de Czarinastraat te Zaandam (1957) en de Christelijke lts ‘Cor Kakes’ in de Parkstraat te Zaandam (1967).

Op 23 oktober 1957 werd de Christelijke Huishoudschool, de latere Christelijke school voor lbo voor meisjes officieel geopend. De school telde toen 110 leerlingen verdeeld over 3 eerste en 2 tweede klassen. Directeur was de heer J.P. Wijten.

In 1967 startte ‘Cor Kakes’. Directeur werd de heer Th. Germeraad . Op 18 januari 1969 vond de officiële opening van de nieuwbouw plaats.

Beide scholen gingen op 1 januari op in de scholengemeenschap voor Christelijk Beroepsonderwijs ‘Cor Kakes’. Onderwijskundig kon de scholengemeenschap pas worden gerealiseerd bij het gereedkomen van de nieuwbouw in 1974 aan De Weer, waar het lesgeven aan gemengde groepen jongens en meisjes, met name in de brugklassen mogelijk werd. In 1980 werd het onderwijsaanbod uitgebreid met een afdeling leao en in 1981 met de afdelingen ito en ihno. Het personeelsbestand steeg van 52 tot 102, terwijl het leerlingenaantal toenam van 109 tot bijna 900. Vanaf de invoering van de mammoetwet in 1968 hanteert de school een tweejarige brugperiode met een daarop aansluitende tweejarige bovenbouw.

Vanaf 1985 wordt deelgenomen aan het experiment Algemene Voorbereiding op Maatschappij en Beroep (AVMB). Dit is een nieuwe opleiding, als experiment op De Nieuwe Vaart en Cor Kakes ingevoerd. De opleiding is toegesneden op leerlingen uit het Individueel Beroeps Onderwijs (IBO). Waarschijnlijk wordt de AMVB in 1990 regulier ingevoerd. Cor Kakes is een van de twaalf scholen die het dubbelproject Basisvorming/Primair Beroepsonderwijs ontwikkelen.

In april 1872 vertrokken vijf Zusters van de orde Jezus Maria Jozef naar Zaandam om daar belast te worden ‘met het houden eener naai- en eener bewaarschool, alsmede met de verzorging van weesmeisjes’. Het ging hier om het eerste Katholieke onderwijs in Zaandam. De vijf zusters werden gehuisvest in een houten gebouwtje aan de Bloemgracht en er werd gestart met naailes aan 32 meisjes. Tot 1922 was het uitsluitend een ‘naaischool’. Overdag werd lesgegeven in naaien en handwerken. In 1878 werd een avondcursus voor ‘nuttige en fraaie handwerken’ opgericht.

Het leerlingenaantal nam toe tot 300 in 1908. Uit deze naaischool ontwikkelde zich de ‘vakschool’ of ‘daghuishoudschool’. Na invoering van de nijverheidsonderwijswet in 1919 werd de ‘Sancta Maria’ in 1922 officieel erkend als nijverheidsschool waaraan ook rijkssubsidie werd verleend. Vanaf 1922 tot 1935 werd de directie gevoerd door Zr. Mane Redempte Brandes. In 1927 betrok de school een nieuw gebouw aan de Oostzijde dat door pastoor J.

Zwart werd ingezegend. Tien jaar later moest er uitgebreid worden en in 1938 was dit een feit. De officiële naam van de school werd ‘Vak en Huishoudschool Sancta Maria'.

In 1967 ging het beheer over op de Stichting Katholiek Onderwijs in Zaandam. Bijna honderd jaar berustte de leiding van de school in handen van de Zustersorde. Na Zuster Brandes waren achtereenvolgens directrice: Zr. Constatrice Kortekaas (1956), Zr. Clara Nooy (1959) en Zr. Angela van Haaren (1961).

In 1970 ging de leiding in lekenhanden over. De huidige directeur H.J.M. Kersemakers werd toen benoemd. Sancta Maria kent naast de lagere afdelingen thans ook drie middelbare afdelingen: de Opleiding Costuumnaaien, de Couture opleiding en de Inas opleiding (Interim Algemene Schakelopleiding; een tussenvorm van lbo/mbo voor de dienstverlenende sector.

Voor het mhno vervult de school een streekfunctie tot buiten de Zaanstreek.

De gemeentelijke ‘Avondschool voor Nijverheidsonderwijs’ had de taak van de oude Burgeravondschool overgenomen. In oktober 1942 werd deze school onder het bestuur van de Vereniging Centrale Ambachtsschool gebracht met de naam Avondvakschool, waarbij ook de avondpraktijkcursussen (gegeven vanaf 1938) werden ondergebracht. Hierdoor kwamen de avondvakschool en de avondnijverheidsschool, die toch reeds in hetzelfde gebouw onder leiding van dezelfde directeur stonden, onder één bestuur. Later werd de naam veranderd in Avondnijverheidsschool.

Het bestuur van de Centrale Ambachtsschool nam in oktober 1960 de Gemeentelijke Avondvaktekenschool van de Gemeente Krommenie over. De nieuwe naam werd Centrale Technische Avondschool voor de Zaanstreek. In 1962 waren er nog maar 19 leerlingen en het daaropvolgende jaar werd de school opgeheven.

Als voorbereiding voor het toetreden tot de mts (de latere hts) werd op 29 september 1941 gestart met een Voorbereidend Middelbaar Technisch Onderwijs (vmto)-cursus als avondopleiding. Deze cursus werd in 1957 omgezet in een gecombineerde cursus voor Opleiding Bewijs Algemene Ontwikkeling (obao) en Voortgezet Uitgebreid Technisch Onderwijs (vuto).

De Bruynzeel bedrijfsschool werd gestart in november 1943 met 27 leerlingen en 2 leraren. De school was een onderdeel van de Avondnijverheidsschool. In 1957 werd de school een onderdeel van de Technische Eendagsschool.

Reeds in 1949 stelde het bestuur van de Centrale Technische School (ets) pogingen in het werk om een dagcursus Uitgebreid Technische School (uts) aan de ets te kunnen beginnen. Eerst in 1968 kwam de goedkeuring voor de oprichting en instandhouding van een uts. Op 30 augustus 1968 werd met 89 leerlingen gestart in een tijdelijke huisvesting bij de Engel van de Stadtschool in Krommenie. De eerste directeur was de heer Zunneberg die later werd opgevolgd door de heer G J van der Wal (tot 1989). Deze werd opgevolgd door de huidige directeur A.J. Timmers.

Een nieuw gebouw in de Tjalkstraat in Zaandam werd op 1 oktober 1973 in gebruik genomen. Bij het 10-jarig bestaan in 1978 werd de naam veranderd in de ‘Ir. H. Buterschool’. Ir. Buterhad zich als bestuursvoorzitter zeer voor de school ingespannen.

Het aantal leerlingen nam toe van 89 in 1968 tot ongeveer 600 in 1986. De school kent de volgende afdelingen: bouwkunde, elektrotechniek, procestechniek en werktuigbouwkunde.

Van werkgeverszijde uit de metaal- en scheepsbouwindustrie kwam het dringende verzoek het part-time onderwijs (ééndag-onderwijs) in te voeren. De avondschool voor Nijverheidsonderwijs had als nadeel dat de leerling na een lange werkdag 's avonds weer naar school moest en hij/zij vaak grote afstanden diende af te leggen wat met name in de winterperiode problemen opleverde. Bij het volgen van de avondschool over 4 avonden per week kwam er van het maken van huiswerk niet veel terecht. Als extra handicap werd het lesgeven gedurende slechts zes maanden per jaar ervaren.

Op 26 oktober 1955 werd gestart aan de P W. Jedelooschool met het part-time onderwijs in bankwerken en scheepsbouw aan 195 leerlingen. Voordat de school in 1969 het gebouwencomplex aan de Stationsstraat in Zaandam kon betrekken, werden de lessen in zeven verschillende gebouwen verspreid over de hele Zaanstreek gegeven. Het aantal leerlingen en het aantal vakrichtingen nam snel toe. Op 1 januari 1962 werd de school de Technische Eendagsschool ‘Teun Sabel’. De directeur, de heer M.

Leegwater, speelde bij de hele totstandkoming van dit onderwijs, ook op landelijk gebied een belangrijke rol. Toen er plannen bestonden om ook in Heerhugowaard tot een zelfstandige streekschool te komen, werd om te voorkomen dat er een terugloop van leerlingen zou ontstaan, hetgeen ook ten aanzien van het personeel ernstige problemen zou geven, contact gezocht met de Stichting Streekschool voor beroepsbegeleidend onderwijs Noord-Holland Noord om te komen tot samenwerking. In augustus 1975 werd de school overgedragen aan deze stichting. Het leerlingenaantal bedroeg toen 1502. Op deze wijze werd met een school met twee vestigingsplaatsen in Heerhugowaard en Zaandam gezorgd voor een evenwichtige verdeling van opleidings- en vormingsmogelijkheden boven het Noordzeekanaal. Sinds enige jaren kent deze school ook een verkorte mbo-opleiding.

De stichting voor ‘Karaktervormend onderwijs voor de Werkende jeugd in de Zaanstreek' werd opgericht in 1950 met als doel het organiseren van tweejarige cursussen en andere bijeenkomsten voor jongens en meisjes van 15 tot ongeveer 18 jaar. werkzaam in fabrieken, kantoren, werkplaatsen en winkels in de Zaanstreek.

De eerste cursussen werden in 1951 alleen aan meisjes gegeven; vanaf 1960 ook aan jongens. In februari 1962 veranderde de naam in Stichting Zaans Vormingscentrum voor de werkende jeugd ‘De Voorslag’ (zie ook Vormingscentra) en functioneren de dagelijkse besturen voor jongens- en meisjessectoren voortaan als één geheel. Het meisjeswerk werd in Nijverheids Onderwijs-verband gedaan tot september 1962. Daarna kreeg dit een zelfstandige status. In februari 1962 werd het nieuwe gebouw de Voorslag geopend. Het geheel kwam onder leiding van mej.

W. Röpke.

De Mater Amabilisschool in de Zaanstreek startte in 1951 met het geven van huishoudelijke cursussen voor Rooms Katholieke meisjes. Later is deze school opgegaan in ‘Sancta Maria'.

2.3.3. Overig onderwijs De ‘Oekumenische Stichting voor Christelijk Onderwijs in de Zaanstreek’ startte in 1980 met 'Soelam', een afdeling voor voortgezet speciaal onderwijs verbonden aan de oekumenische lom-school Sjalom. Soelam betekent ladder. De school wil een ladder vormen naar het voortgezet onderwijs in al haar geledingen. De leerlingen worden tree voor tree individueel begeleid. De school vertoont kenmerken van zowel het basis-, als het voortgezet onderwijs en is bedoeld voor leerlingen vanaf 12 jaar met leer-, gedrags- en aanpassingsmoelijkheden. De school is gevestigd aan de Wandelweg te Wormerveer. Aan het eind van de 19e- en het begin van de 20e eeuw kwam het tot vernieuwing van de volwasseneneducatie als gevolg van activiteiten van Ons Huis-werk en het initiatief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen tot het stichten van de Volksuniversiteit, zie aldaar.

Drs NJ Heijkoop/M. Klop.

Literatuur: Scholenlijst afdeling Onderwijs, gemeente Zaanstad september 1988; Jaarverslagen over het onderwijs in Zaandam 19561971, N L. Dodde, Het Nederlands onderwijs verandert, Muiderberg; M.H. Verkade cs. Zaandam 150 jaar stad; J. Honig Jsz. Jr., Historische, Oudheid- en Letterkundige Studiën dl 1, Zaandijk, H Roovers, ‘Geef ons Uwe kinderen. .', Het begin van het Katholiek onderwijs in Zaandam; Schoolkrant osg Rooswijk’; P Jongepier en O.

Hoekmeyer. Jubileumuitgave De Nieuwe Vaart en St. Michaëlcollege 25 jaar; Diverse jaarverslagen, gegevens etc. van scholen, schoolbesturen en gemeente Zaanstad.

plaatst in het hart van de Kerkbuurt paart het in zijn verschijning met het klassieke zuilenfront en koepeltorentje, sierlijkheid aan monumentaliteit.

De in steen uitgevoerde 17e- en 18e-eeuwse kerkgebouwen behoorden dus alle, met uitzondering van de Lutherse kerk te Zaandam (1700), aan de hervormde gemeenten. De kerkgebouwen uit de 17e eeuw zijn alle voorzien van zeer grote ramen in spitsboogvorm, waardoor een overvloedig licht naar binnen viel, dat echter in veel gevallen werd getemperd door kleurige glas-in-loodramen met meestal profane voorstellingen. De kerken die in de 18e eeuw zijn gebouwd of vergroot, zijn van rondboogramen voorzien.

5. Houten bedrijfsgebouwen 1600-1900

De bedrijfsgebouwen die in de 17e en 18e eeuw ten dienste stonden van de Zaanse nijverheid en handel, zoals de industriemolens, de houtloodsen, schuren en pakhuizen, waren geheel van hout opgetrokken en wel om dezelfde redenen die hiervóór voor de woonhuizen zijn vermeld. Een verschil was echter dat de pakhuizen, waarin bijvoorbeeld balen lijnzaad hoog werden opgestapeld, voorzien werden van vele tussenstijlen, om de hoge vloerbelastingen te kunnen dragen. In 1731 waren zelfs 286 schuren en pakhuizen van hout in de Zaanstreek aanwezig. Ook in de 19e eeuw werden nog veel houten bedrijfspanden, pakhuizen en vemen gebouwd. In het zogeheten Pakhuisboek van 1905 staan nog 229 houten pakhuizen vermeld. Na 1901 werd bij de Wet het bouwen in hout verboden, dus ook het bouwen van houten pakhuizen. De bouw van kleinere houten schuren en droogloodsen werd echter nog toegestaan.

6. Eigentijds bouwen in de 19e eeuw

Hoewel het bouwen in hout van eenvoudige woningen, schuren en werkplaatsen gedurende de 19e eeuw gebruikelijk bleef, werden de meeste grotere gebouwen (zoals raadhuizen, kerken, fabrieken en woningen voor welgestelden) nu in baksteen opgetrokken. Verbeterde funderingstechnieken en meer inzicht in de draagkracht van heipalen, maakten het bouwen van zwaardere stenen gebouwen op de slappe ondergrond in de Zaanstreek mogelijk. De doopsgezinde kerk in Wormerveer was de eerste kerk die in 1830 in een eigentijdse architectuur (een mengeling van classicistische vormen in een strenge Empire-stijl) werd opgetrokken. In het algemeen had het ‘eigentijds bouwen’ in de 19e eeuw echter niet zozeer nieuwe vormen tengevolge. Met de grote vooruitgang in bouwtechniek (door de toepassing van gietijzer, gewalst staal en grote glasruiten) werd het bouwen gedwongen in vormen van bouwstijlen van voorafgaande eeuwen.

Vanaf ca. 1850 kan de architectuur worden onderscheiden in stromingen als neo-gotiek, neo-renaissance, neo-barok en neoclassicisme. Tegen deze stijlnamaak (eclecticisme) ontstond in Frankrijk en Engeland in de laatste helft van de 19e eeuw oppositie en als gevolg hiervan een herleving van functioneel onderbouwde vormgeving in de toegepaste kunst en architectuur. In Nederland was dr. J.T.J. Cuypers de belangrijkste voorman, waarbij hij de functionele constructies en bouwvormen van de gotiek als uitgangspunt nam. Hij en zijn medestanders bouwden honderden katholieke kerken in deze gotische traditie. Behalve de kerken in Assendelft en Wormerveer zijn alle overige katholieke kerken in de Zaanstreek in deze stijl opgetrokken.

De stenen woonhuizen die in de 19e eeuw in de Zaanstreek werden gebouwd onderscheidden zich vóór circa 1870 door uiterste soberheid, gepaard aan goede verhoudingen. Daarbij moet de naam worden genoemd van de gemeente-architect L.J. Immink. Na 1870 volgde navolging van de vele neo-stijlen en hun mengvormen. Veel invloed hierbij oefenden tevens de openbare gebouwen uit die in deze tijd in Amsterdam werden voltooid, zoals het Centraal Station, het Rijksmuseum en het Rijkspostkantoor. Ook het werk van dr.

P.H. Berlage, die aanvankelijk werkte in de neo-renaissancestijl maar na circa 1880 tot een functionele vormgeving kwam, vond in de Zaanstreek navolging in de toepassing van natuursteen en zichtbare draagconstructies. De nieuwe raadhuizen van Zaandam, Koog en Wormerveer, alsmede de doopsgezinde kerk (de Doofpot) en de synagoge te Zaandam, de voorbouw van de Noorder-vermaning te Westzaan en een groot aantal woningen voor welgestelden in Zaandam en Wormerveer werden opgetrokken in een stijl, die in het jaar van de bouw in den lande gebruikelijk was.

7. Eigentijds bouwen in de 20e eeuw

In de periode 1900-1914 werd het bouwen in de Zaanstreek bepaald door de ontwikkeling van de architectuur en bouwtechniek in den lande. Voornamelijk Amsterdamse architecten bouwden hier fabrieken, woningen voor welgestelden en de arbeiderswoningen, die ingevolge de Woningwet van 1901 met financiële steun van het rijk konden worden gebouwd. Maar in deze periode kregen ook, meer dan vóór 1900, plaatselijke aannemers die tevens als architect optraden, opdrachten voor het ontwerpen van fabrieken en woningen. Tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog verrichtte de toen jonge architect Martinus Joannes Stam uit Wormerveer baanbrekend werk als architect en constructeur van geheel uit gewapend beton opgetrokken fabrieksgebouwen.

Tussen de beide wereldoorlogen ontwikkelde de bouwnijverheid zich voorspoedig door de bouw van nieuwe fabrieken (onder andere Bruynzeel) en silo’s te Zaandam. Voor de groeiende bevolking werden nieuwe woonwijken ontsloten, vooral na de totstandkoming van de Provincialeweg Amsterdam-Alkmaar. Tevens kwam een aantal openbare voorzieningen tot stand, zoals het Algemeen Slachthuis voor de Zaanstreek, de Centrale Ambachtsschool voor de Zaanstreek en het Gemeentelijk Ziekenhuis voor de Zaanstreek, alle te Zaandam. Deze ontwikkeling werd tenslotte sterk afgeremd door de economische crisis in de jaren ’30.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het bouwen langzaam op gang. De streek was voor oorlogsverwoestingen gespaard gebleven en het verkeersoponthoud bij de ponten over het Noordzeekanaal vormde een belemmering voor de vestiging van nieuwe industrieën.

Pas na het gereedkomen van de Coentunnel in 1966 kwam hierin verbetering. Industrieterreinen werden in Zaandam, Krommenie en Wormer aangelegd voor nieuwe bedrijven en voor bedrijven die voor verplaatsing uit woongebieden in aanmerking kwamen. In de jaren ’70 en ’80 werd door de sluiting van bijvoorbeeld ➝ Verblifa, Van ➝ Gelder en delen van ➝ Bruynzeel en door verplaatsing van andere bedrijven naar buiten de Zaanstreek een gevoelige slag toegebracht aan de Zaanse industrie. Ook de woningbouw kwam na de Tweede Wereldoorlog slechts langzaam op gang. De totstandkoming van de Coentunnelweg was mede aanleiding tot de aanleg van nieuwe stadsdelen te Zaandam tussen de Oostzijde en de nieuwe rijksweg. Deze bebouwing ten oosten van de Zaan vond zijn voltooiing in de nieuwe wijk tussen de oude buurtschap het Kalf en het ten behoeve van de zandwinning gegraven meer de Jagersplas. Voor het eerst werd in de Zaanstreek (in Peldersveld) hoogbouw in 14 lagen toegepast, tevens kwam in de nieuwe wijken aantrekkelijke laagbouw tot stand.

Ten westen van de spoorlijn door de Zaanstreek ontstond de nieuwe wijk Westerkoog, daarop in het zuiden aansluitend werd in de jaren ’80 de wijk Westerwatering aangelegd. In Krommenie ontstonden ten noorden van de oude dorpskern bijzonder aantrekkelijke wijken met een gemengde bebouwing van laagbouw en etagebouw. In al deze nieuwe uitbreidingen en wijken werden allerlei wijkvoorzieningen gerealiseerd, zoals bejaardenhuizen, buurthuizen, scholen voor lager- en middelbaar onderwijs, winkelcentra enzovoort. In de wijk Rooswijk werd na de totstandkoming van de gemeente Zaanstad een nieuw raadhuis ‘De ➝ Bannehof gebouwd, terwijl in 1987 een grote uitbreiding is gegeven aan het streekziekenhuis ‘De Heel'.

8. Kerkbouw in de 19e en 20e eeuw

De algemene verarming tengevolge van de Napoleontische oorlogen, had tot gevolg dat in de eerste helft van de 19e eeuw weinig nieuwe kerken werden gebouwd. De bouw van de hervormde kerken in Jisp en Wormer (1809 en 1822) was noodzakelijk, omdat deze nieuwe gebouwen ter vervanging dienden van zeer bouwvallige gotische kerken. Ook de bouw van de doopsgezinde kerk te Wormerveer (1830) was ter vervanging van een houten schuilkerk. Op theologisch gebied, alsook op het gebied van de organisatie van het kerkelijk leven, bracht de 19e eeuw evenwel veranderingen, die grote gevolgen hadden voor de kerkbouw.

De scheiding van kerk en staat was in 1795 afgekondigd, alle kerkgenootschappen werden toen gelijkberechtigd. Het gevolg was dat de hervormde kerk haar bevoorrechte positie als staatskerk verloor. Anderzijds ontstond in deze kerk oppositie tegen de moderne geest des tijds (het Réveil), dat in 1834 tot afscheiding van de gereformeerden van de hervormden leidde. De gereformeerden waren genoodzaakt om zelf nieuwe kerken te stichten. In alle Zaangemeenten bouwden zij hun (meestal kleine) kerkgebouwen, in een stijl die gebruik maakte van classicistische en neo-gotische vormen. Tenslotte vormde het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 aanleiding tot de bouw van vele nieuwe katholieke kerken, onder andere in Zaandam, het Kalf, Wormer, Wormerveer, Krommenie en Assendelft.

Ze zijn alle gebouwd door leerlingen of volgelingen van dr. P.J.H. Cuypers, die in zijn architectuur uitging van constructies uit de gotiek, zoals gemetselde gewelven, spitsboogramen, steunberen en hoge spitse torens. Voor het overige bouwden de doopsgezinden nieuwe kerken in Zaandam en Wormerveer, terwijl in Zaandijk. na een verwoestende brand in 1878, de hervormde kerk in een toen moderne stijl werd herbouwd. In 1865 bouwde de Joodse Gemeente de ➝ Synagoge te Zaandam. Na de Tweede Wereldoorlog werd als gevolg van de bevolkingsaanwas en de aanvankelijk oplevende kerkelijke belangstelling een groot aantal moderne kerkgebouwen gebouwd in opdracht van de bestaande kerkgenootschappen.

De voornaamste was de zogeheten ‘Paaskerk' te Zaandam, waarin ramen van gekleurd glas van Karel Appel zijn aangebracht. Tenslotte kan vermeld worden dat een aantal kleine kerkgenootschapjes kerken stichtte in de Zaanstreek.

9. Bedrijfsgebouwen (baksteen, gewapend beton, staal) 1850-heden

De intrede van de stoommachine in de Zaanstreek als aandrijfkracht, bracht grote veranderingen in de bouw van fabrieken en pakhuizen. De zware belasting door de stalen stoomketels, machinerieën en de hoge schoorstenen, en het brandgevaar door de vuren en de afvoer van de hete sintels leidden ertoe dat de ketelhuizen van fabrieken en watergemalen met bakstenen muren en vloeren werden uitgevoerd.

Ingrijpende wijziging onderging ook het produktieproces. Speelde dit zich voorheen af op de begane grond van de molens, de schaalvergroting in de produktie noodzaakte om deze op meer verdiepingen te doen plaatsvinden. De ruwe grondstoffen werden naar de bovenste verdieping getransporteerd. Deze grondstoffen passeerden vervolgens de op lagere verdiepingen gelegen bewerkingsmachines, om tenslotte als gereed produkt op de begane grond aan te komen. Voor deze nieuwe produktiewijze waren gebouwen nodig van drie tot zes verdiepingen, uitgevoerd met zware stenen muren, waartussen vloeren of kolommen van staal of gewapend beton. Deze bouwwijze bepaalde het beeld van de industriële bebouwing tot 1940.

Kort voor en na de Eerste Wereldoorlog ontstonden tevens bedrijfsgebouwen en graansilo’s , die geheel uit gewapend beton waren opgetrokken. Nadien zouden nog vele graansilo's het silhouet van de Zaanstreek mede gaan bepalen. Na 1945 traden grote veranderingen in de fabrieksbouw op. Het wegvervoer verdrong het vervoer te water. Nieuwe industrieterreinen werden in Zaandam, Krommenie en Wormer aangelegd. Uit Amerika werden nieuwe machines geïmporteerd, die uitgingen van een compacte horizontale produktielijn.

Hierdoor keerde de bouw van fabrieken van een enkele bouwlaag weer terug. De omhulling van deze fabrieken behoefde geen zware belastingen meer te dragen en kon daarom licht worden geconstrueerd, door de toepassing van een geraamte van stalen stijlen en balken, bekleed met geprofileerde stalen platen. Een enkele maal ontbrak zelfs het omhullende gebouw. zoals bij de nieuwe raffinaderij van Loders-Croklaan te Wormerveer.

J. Schipper Jr..

Bouwkunde/bouwkunst Ter realisering van bouwwerken is vooraf zowel vormgevend vermogen bij het ontwerpen ervan (bouwkunst of ➝ architectuur) vereist als kennis om deze tot in details en constructief verantwoord samen te stellen (bouwkunde). Afhankelijk van aard. omvang en plaats van het te bouwen object, van de eisen die door de opdrachtgever en overheid worden gesteld en van de voor de bouw beschikbare geldmiddelen vertonen bouwwerken een wisselende combinatie van bouwkundige en bouwkunstige elementen. Deze combinatie is tijdgebonden, dat wil zeggen dat zij samenhangt met veranderende inzichten, opvattingen en stijlen, alsmede met de beschikbaarheid van te gebruiken materialen. Zie: ➝ Bouwen in de Zaanstreek en ➝ Bouwstijlen. In toenemende mate wordt onder architectuur gebouwd. Persooonlijke kwaliteiten en allerlei beïnvloeding van de architecten leidden tot een grotere verscheidenheid in de bebouwde omgeving dan vroeger het geval was.

Ter aanvulling van het bij ➝ architectuur gestelde volgt onderstaand een opgave van de belangrijkste in de Zaanstreek werkende of gewerkt hebbende architecten. Deze alfabetische lijst is niet chronologisch en evenmin compleet; voor zover het Zaanse architecten betreft is de vestigingsplaats vermeld. Architecten die in de Zaanstreek werkten:

M.G.M. ➝ Bakker, gemeente-architect Zaandam; Adrien Cyriaque Bleijs (1842-1912, r.k. kerk Assendelft); rijksbouwmeester Breemer (postkantoor Zaandam); H.J. van den Brink (r.k. kerk Wormer); J. Doodhagen, gemeente-architect Zaandam;

Gebroeders J. en D. Eilmann, aannemers-architecten Zaandam (architecten Coenraads. D. van der Lingen en Ir. W. van der Lingen); W.A. van Gogh, Zaandam; Gulden en Geldmaker, Amsterdam (volkswoningbouw); G. Husslage arch. BNA, Broek in Waterland; D.L. en P.

Husslage arch. BNA, Zaandijk; L.J. ➝ Immink, gemeente-architect Zaandam;

H.G. Jansen, Amsterdam (fabrieksgebouwen Verkade); P. Kleiweg Dieserinck, Haarlem (idem); J. van der Koogh, gemeente-architect Zaandam; W. Kruiswijk arch. BNA, Koog;
J. van Laren arch. HBO/BNA, Hilversum (winkel Albert Heijn, Westzijde); J. Latensteijn, aannemer-architect. Koog; J. Leguit en M. Leguit arch BNA, Krommenie; C.F.L. van der Lubbe (r.k. kerk Krommenie); A.A. en E.J. Margry, Rotterdam (r.k. kerken Kalf en Oostzijde); J. Mes, Koog; P. Molenaar, aannemer-architect, Zaandam; D. Noë, Assendelft;
P. Out, Zaandijk; Van Rossum en Vuyk, Amsterdam (fabrieksbouw); Gebr. Van Santé, aannemers-architecten, Zaandam; Jacob ➝ Schipper arch. BNA, Zaandam; Jan Schipper, gemeente-architect Zaandam; W.A. Scholte, Purmerend (stadhuis Zaandam); H. Springer, Amsterdam (doopsgez. kerk Wormerveer); D. Stam Cz., aannemer-architect

Wormerveer; Mart J. ➝ Stam, architect-constructeur, Wormerveer; Jan Stuyt (1868-1934, r.k. kerk Wormerveer); D. Waagmeester arch. BNA, Zaandam; Jan Wils, Den Haag (kantoor Bruynzeel).