Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Bouwen in de Zaanstreek

betekenis & definitie

Het streekeigene van de Zaanstreek is in het bijzonder tot uiting gekomen bij het bouwen. Dit werd veroorzaakt doordat, in tegenstelling tot de rest van Nederland, in het gebied tussen Amsterdam en Alkmaar, waarbinnen de Zaanstreek is gelegen, de bodem een te geringe draagkracht had om zware stenen gebouwen te kunnen dragen.

Vanaf het begin van de permanente bewoning van de Zaanstreek in de 11e eeuw tot aan het jaar 1901 (toen het bouwen van hout in het gehele land werd verboden) is vrijwel alles wat in de Zaanstreek is gebouwd in dit lichte bouwmateriaal opgetrokken.De geringe draagkracht van de bodem werd en wordt veroorzaakt door de diepe ligging van de vaste pleistocene zandlaag (bijvoorbeeld in Zaandam op achttien tot twintig meter diepte) en de slappe samenstelling van de daarboven aanwezige veen- en kleimassa. Vanaf de 16e eeuw was het slechts mogelijk om met een door mankracht bediende heistelling korte palen van zes tot zeven meter de grond in te drijven. De draagkracht hiervan werd gevormd door de wrijving tussen deze palen en de omringende grondlagen. Dit werd ‘op kleef heien’ genoemd. Het ‘op stuit heien’ van palen van vijftien tot 25 meter werd pas sinds het laatst van de 19e eeuw mogelijk, toen mechanisch aangedreven heistellingen met zware heiblokken in gebruik kwamen.

Dat het bouwen in hout zo’n grote vlucht kon nemen werd mede veroorzaakt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden hout, die vanuit het Rijnland en Scandinavië werden aangevoerd naar Amsterdam en andere steden langs de Zuiderzee.

1. Eerste bewoning

De eerste bewoning van de streek dateert blijkens bodemvondsten op z’n vroegst van 500 v.Chr. en duurde tot in de Romeinse tijd (zie: → Archeologie). Bebouwing vond plaats op de oeverwallen van veenkreken in Assendelft en Krommenie. De woningen en andere opstallen waren lichte gebouwen met een geraamte van ronde stammen en een dak van stro, ze waren voorzien van wanden van tenen vlechtwerk, echter zonder vloer en fundering. Door stijging van het zeewater zijn de eerste bewoners tenslotte in de tweede en derde eeuw weggetrokken.

Een tweede periode van, nu permanente, bewoning begon eerst honderden jaren later, in de 11e eeuw, toen het inmiddels ontstane hoogveen voor landbouwdoeleinden werd ontgonnen. Door het bezinken van zand in kreken en het oxyderen en inklinken van het hoogveen kwam het zand in de vorm van zanderige richels hoger te liggen dan het veen. De oudste bebouwing in de Zaanstreek vond plaats op deze iets hoger gelegen, en daardoor droge, richels en terpjes.

2. Bouwen in de 16e eeuw

In de 16e eeuw breidde de bebouwing van de uit de 13e tot de 15e eeuw stammende woonkernen (zoals Assendelft, Krommenie, Westzaan, Zaandam, Oostzaan, Wormer, Jisp) zich gestadig uit. De Zaanstreek leverde de sterk groeiende handelsstad Amsterdam zuivel, vis en gevogelte. Veel Zaankanters vonden werk als schepeling op Amsterdamse schepen. In Wormer en Jisp bloeide de eerste Zaanse levensmiddelenindustrie, het bakken van scheepsbeschuit. Ondanks deze betrekkelijke welvaart is helaas geen enkel houten of stenen pand uit deze eeuw overgebleven, deels doordat in de jaren 1572-1578 door de Spanjaarden veel panden zijn verwoest of verbrand, maar waarschijnlijk nog meer doordat woonhuizen met wanden van tenen vlechtwerk en nog met vloeren van aangestampte klei na de Spaanse tijd werden vervangen door panden met vrijdragende houten vloeren en wanden van houten planken. Nadat in 1578 de stad Amsterdam de zijde van de Prins van Oranje had gekozen, kon tenslotte in vrijheid het herstel van de oorlogsschade in de Zaanstreek beginnen.

Uit de 16e eeuw zijn slechts enkele onderdelen van de houtskeletten van boerderijen in Assendelft en Wormer over. Ook van de weinige stenen gebouwen uit deze eeuw is niets behouden gebleven. Hoogstwaarschijnlijk waren ze niet, of op te korte palen, gefundeerd. waardoor scheuren en verzakkingen ontstonden, zodat ze instortten of afgebroken moesten worden. Dit geschiedde met de gotische kerkjes te Wormer (verdwenen in 1807), Jisp (1822), met de zogenoemde Stenen Kamer te Jisp en met de kerk in Krommeniedijk (1755). Tenslotte viel de gotische toren van Westzaan door dezelfde oorzaak om in de Oudejaarsnacht van 1843.

3. Bouwen van hout in de 17e, 18e en 19e eeuw

In de 17e eeuw had de Zaanstreek haar groeiende welvaart enerzijds te danken aan de onmiddellijke nabijheid van Amsterdam als aanvoerhaven van hout, zaden en Oosterse waren, maar anderzijds aan de eigen ontwikkeling van de scheepsbouw, de molentrafieken en de walvisvaart. Ook in het bouwen zijn beide facetten te onderscheiden. Aan de ene kant afhankelijkheid ten aanzien van de ontwikkeling van de stadse architectuur, maar aan de andere kant het vasthouden aan het bouwen in hout en een eigen ontwikkeling in de indeling van de huizen en in de vormgeving van het exterieur en interieur.

In deze eeuwen verdichtte de bebouwing langs de Zaanoevers zich met woningen, bedrijfsmolens en pakhuizen. Daarnaast ontstond bebouwing langs paden en padsloten haaks op de dijken die de Zaan begrensden. Ondanks dit dichter op elkaar bouwen bleven de huizen de indeling en het woongerief houden van vrijstaande woningen. Alleen in Zaandam, op de Dam, langs de Hogendijk en rond de Oostzijderkerk ontstond een aaneengesloten bebouwing zoals in steden gebruikelijk was.

De noodzakelijke bescherming tegen verrotting van de grenen buitenwanden bestond aanvankelijk uit het teren ervan. Voor molens en pakhuizen zou dit nog tot op heden zo blijven. Voor woonhuizen ging men er spoedig toe over de teer te vervangen door groene verf. Te zamen met de witgeverfde kozijnen, waterborden en makelaars en met donkergroene of bruinrode luiken ontstond een bijzonder aantrekkelijke kleurrijke bebouwing, die sterk afweek van het straatbeeld in de steden.

In de 18e eeuw namen de scheepsbouw en de houtzagerij in Zaandam in omvang af, terwijl de papierindustrie en de olieslagerij in Zaandijk en Wormerveer een bloei beleefden. Als gevolg hiervan werden in Zaandijk door welgestelde kooplieden nieuwe panden gebouwd, danwel bestaande panden gemoderniseerd. Vele hiervan werden nu geheel of gedeeltelijk in steen opgetrokken. De hogere welstand maakte het sommigen mogelijk zich te ontspannen met boeierzeilen of te verpozen in tuinhuizen of koepels. Zowel aan de wegals aan de Zaanzijde werd zo de →Gortershoek de fraaiste woonbebouwing in de streek. Als gevolg van de grotere welstand werden tevens de gevels verfraaid door ze, naar het voorbeeld van de natuurstenen halsen klokgevels in Amsterdam, te voorzien van gebeeldhouwde kuiven en krullen (zie: →Beeldsnijderij).

In het binnenhuis bleef men de betegelde wanden versieren met blauwe of paarse tegeltableaus. Om de trek in schoorstenen te verbeteren, ontwikkelde men de geheel betegelde ‘smuiger’.

De 19e eeuw bracht aanvankelijk een stilstand in het bouwen. De opleving na de Napoleontische oorlogen deed nog enige fraaie houten panden met siergevel ontstaan in Zaandijk en Krommenie, maar daarna werden dergelijke duurdere panden toch geheel in baksteen opgetrokken.

Voor de bouw van arbeiderswoningen, middenstandswoningen en winkels werd echter nog veel gebruik gemaakt van houten buitenwanden, hoewel de gevels aan de straat meestal in baksteen werden opgetrokken. De minder goede kwaliteit van de houten arbeiderswoningen leidde in 1877 in de gemeente Koog tot een verbod op het bouwen van houten woningen. In de woningwet van 1901 kwam dit verbod voor het hele land te gelden.

4. Bouwen van baksteen in de 17e, 18e en 19e eeuw

Hoewel woonhuizen in de 17e en 18e eeuw voornamelijk in hout werden uitgevoerd waren er toch welgestelden die zich een huis van baksteen met een stadse allure lieten bouwen. Of nu alle muren van baksteen waren of alleen de voorgevel, vrijwel steeds was toch een inwendig houten skelet aanwezig. De baksteen verving slechts de houten gevel. Openbare gebouwen, zoals raad- en rechthuizen en kerken, werden in de meeste gevallen wel geheel in baksteen uitgevoerd. Uitgezonderd daarvan waren de kerken die geen eigendom waren van de hervormde gemeenten, zoals de (schuil)kerken van doopsgezinden en katholieken. De Lutherse kerk te Zaandam werd daarentegen in 1700 wel in baksteen gebouwd.

De meeste van de stenen woonhuizen werden in een sobere classicistische architectuur opgetrokken, zoals de panden te Zaandijk en Wormer die later als raadhuis in gebruik zouden worden genomen. Dezelfde eenvoud kenmerkte een aantal 18e-eeuwse weeshuizen in Zaandam, Westzaan en Krommenie, evenals de gesloopte raadhuisjes van Oost- en Westzaandam. Daarentegen zijn het raadhuis van Jisp en het rechthuis van Westzaan zeer opvallende gebouwen temidden van de houten woonbebouwing. Het raadhuis van Jisp, gebouwd in 1611 en verfraaid in 1650, staat aan de oever van de dorpssloot en is met zijn twee trapgevels en de fraaie, van zandstenen voluten voorziene halsgevel, een levend bewijs van de betrokkenheid van de scheepsbeschuit-industrie met het schiprijk Amsterdam in het begin van de 17e eeuw.

Het rechthuis te Westzaan, in 1783 gebouwd als zetel van de banne Westzaan, personificeert eveneens (maar op geheel andere wijze) de macht van het plaatselijk bestuur; geOnkerkelijken. Personen die geen kerk aanhangen en niet tot enige kerkelijke richting behoren.

Wat de Zaanstreek betreft kan gesteld worden dat ruim de helft der bevolking onkerkelijk is. In 1976 had Zaanstad 124.800 inwoners, waarvan meer dan 63.500 opgaven niet tot een kerkgenootschap te behoren. Sindsdien is, zoals overal elders, het aantal onkerkelijken absoluut en verhoudingsgewijs toegenomen.

Op de oorzaken van dit laatste wordt hier niet ingegaan. Wel kan worden opgemerkt dat de Zaanstreek relatief een groter aantal onkerkelijken telt dan elders het geval is. Dat is al langere tijd zo: bij de volkstelling van 1934 werd niet alleen vastgesteld dat Noord-Holland de meest onkerkelijke provincie van ons land was, maar bleek ook de Zaanstreek de meest onkerkelijke streek van Noord-Holland (Koog had toen met ruim 38 % het grootste percentage niet-kerkelijk-gebondenen en werd in commentaren ‘de onkerkelijkste gemeente van Europa’ genoemd). Verscheidenen hebben naar verklaringen van dit verschijnsel gezocht. De sociograaf prof. dr J P Kruijt, van Zaanse origine, noemde in ‘De onkerkelijkheid in Nederland' (Groningen z.j.) onder meer de felle anti-kerkelijke stemming tijdens de eerste socialistische beweging onder Domela Nieuwenhuis. Diens vrije socialisme had veel Zaankanters als aanhanger.

Het sterk industriële karakter van de streek was in dit opzicht stellig van invloed. Anderen zoeken een verklaring bij de eerdere vrijzinnigheid van doopsgezinden en hervormden. Inderdaad was de geloofsbeleving in de Zaanstreek van opvallend vrijzinnige aard; als zeker kan worden aangenomen dat de afkalving van de kerken het eerst onder vrijzinnigen plaats had. Aten verklaarde: ‘Men heeft langen tijd niet willen aannemen dat de latere rustige doopsgezinden, wier aantal aan de Zaan zoo overwegend was, van de zuiver communistische secte der Wederdoopers zouden afstammen (...).

Mijns inziens is de revolutionnaire onkerkelijke strooinmg van de 19e en 20e eeuw een verschijnsel dat verklaard kan worden als voortkomend uit denzelfden aanleg die reeds in de 16e eeuw (in de Zaanstreek) bestond’. Bedacht moet tenslotte worden dat tot ver in de 19e eeuw de armenzorg vrijwel uitsluitend door de kerken werd behartigd, dit als doorwerking van een plakkaat uit 1649, dat elk kerkgenootschap verplichtte tot het vormen van fondsen voor de steun aan behoeftigen. Betrokkenheid bij (lidmaatschap van) een kerk behelsde vroeger daardoor een bepaalde mate van sociale zekerheid, mede als gevolg hiervan was de onkerkelijkheid uiterst gering of vrijwel nihil Hoe ver de gevolgen van de kerkelijke armenzorg onverwacht konden gaan, blijkt uit een in 1798 in Zaandam genomen besluit: van nieuwe (van elders afkomstige) bewoners werd gevergd dat zij een borgtocht voor het leven overlegden. Deze ‘akte van indemniteit’ moest inhouden dat het kerkgenootschap waartoe de nieuwkomer behoorde, zich verbond om hem of haar bij armlastigheid in de toekomst te onderhouden. Zaanstad mag nu dan overwegend onkerkelijk zijn, nog geen 200 jaar geleden stelde men er feitelijk de eis dat nieuwe inwoners bij een kerk behoorden!