Koffie is het zaad van den koffieboom, Coffea arabica. Als land van herkomst worden vaak Abessinië en Arabië genoemd. In het laatstgenoemde land is in ieder geval het gebruik van koffie als genotmiddel reeds zeer lang in zwang. Tot in het midden van de 16e eeuw was koffie nog niet in West-Europa bekend. De arts Rauwolf leerde in 1573 deze drank in Aleppo kennen. In het laatst van de 17e eeuw werd koffie in Italië pas algemeen en ook in Parijs drong het gebruik toen door. In 1680 verscheen het eerste koffiehuis in Den Haag.
De rijpe koffieboon ondergaat verscheidene bewerkingen alvorens ze voor het gebruik gereed en geschikt is. Na het plukken worden de beide zaadhuisjes verwijderd, dan worden de boonen gedroogd en gepolijst. Bij het polijsten worden allerlei hulpmiddelen, welke eigenlijk vervalschingen zijn, gebruikt om de boon een fraaier aanzien te geven. Hiervoor worden kleurmiddelen benut, bv. grafiet, houtskool, ijzeroxyde, oker, indigo. Hierdoor wordt de kleur fraaier en van de verschillende kwaliteiten ook gelijkmatiger. De smaak en het aroma lijden er echter door. Direct voor het gebruik worden de koffieboonen gebrand, waardoor eigenlijk pas het aroma aangebracht wordt. Het laatste procédé is dan het malen en het zetten van de koffie.
Indien de boonen klein zijn worden ze wel met stoom behandeld, waardoor ze opzwellen en na het drogen grooter blijven dan voorheen. Ook dit is dus een soort van vervalsching. De koffie heeft de volgende samenstelling: eiwit 10%; vet 7,5% en 24% in water oplosbare verbindingen. Behalve deze bestanddeelen bevindt zich ook coffeïne in de koffieboon, de stof welke de opwekkende uitwerking veroorzaakt. Deze coffeïne wordt als schadelijk beschouwd, waarom ze soms gedeeltelijk verwijderd wordt. Zie Koffie-Hag. 1 kop gewone koffie zonder melk en suiker bevat, indien hiervoor 15 g koffie gebruikt is, ongeveer 1 g vet; 2 g koolhydraten; verbrandingswaarde 18 calorieën.