Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Staat

betekenis & definitie

Een volk, onder eigen overheid, wonende op eigen grondgebied vormt een staat. Indien een dezer factoren ontbreekt, is de staatsvorm niet aanwezig.

Een nomadenvolk b.v. heeft wel een eigen overheid, doch mist een eigen grondgebied, en vormt daarom geen staat.De staat is een rechtspersoon, die in het volkenrecht als zoodanig optreedt. Men onderscheidt twee staatsvormen: de monarchie en de republiek. Een monarchie wordt geregeerd door een erfelijk vorst, wiens macht al of niet door een grondwet is beperkt. In een republiek treedt een, voor een beperkt aantal jaren, gekozen president als staatshoofd met beperkte bevoegdheden op.

De staat is in den regel een eenheidsstaat, dat is als een op zichzelf staande souvereine staat, waarin eenzelfde staatsregeering heerscht over een uniform staatsgebied. Men spreekt van een personeele unie, wanneer twee onafhankelijke staten geregeerd worden door denzelfden vorst. Een reëele unie vindt men daar, waar twee staten, met behoud van eigen zelfstandigheid, door denzelfden vorst geregeerd worden en naar buiten een eenheid vormen, zooals destijds Oostenrijk-Hongarije en tot 1905 ook Zweden-Noorwegen. Beide staten hebben dan enkele gemeenschappelijke staatsinstellingen.

Een Statenbond is een vereeniging van zelfstandige staten, die op grond van vrijwillig gesloten overeenkomsten, naar buiten als een eenheid optreden en sommige souvereine rechten gemeenschappelijk uitoefenen.

Een bondsstaat is een souvereine eenheidsstaat, gevormd uit afzonderlijke staten, wier bevoegdheid tot regeling van eigen aangelegenheden echter beperkt is door de rijkswet. Duitschland, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Zwitserland vormen een bondsstaat.

Ook in het nationale rechtsleven treedt de staat of het Rijk als rechtspersoon op. Dikwijls spreekt men van den staat, als men bedoelt het centrale gezag.

Omtrent den rechtsgrond van het staats- of overheidsgezag loopen de meeningen uiteen. De Heilige Schrift leert ons, dat alle gezag van God afkomstig is, en dus „bij de gratie Gods” wordt uitgeoefend. Rousseau zoekt den rechtsgrond in een overeenkomst tusschen vorst en volk (contract social) en concludeert daaruit, dat de souvereiniteit in den staat bij het volk berust. Weer anderen zien de rechtvaardiging van het staatsgezag eenvoudig in de staatsmacht.