Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Middeleeuwen

betekenis & definitie

Op voorgang van Christoph Cellarius (1634—1707), hoogleeraar te Halle, is men gewoon geworden, aan dat tijdperk van de geschiedenis in West-Europa, dat zich uitstrekt van den Romeinschen tijd tot de 15e eeuw den naam van Media aetas, d.i. Middeleeuwen te geven, omdat dit tijdperk door een eigen karakter zoowel van de oude geschiedenis als van den nieuwen tijd zich onderscheidde.

Deze benaming ging uit van de vooronderstelling, dat de nieuwe tijd de laatste zou zijn. Maar, toen met de Fransche Revolutie een tijdperk aanbrak, dat een eigen signatuur had, moest men gaan spreken over de nieuwste geschiedenis.

Hoewel de naam Middeleeuwen dus door groote bezwaren gedrukt wordt, bleef men hem toch behouden. Men heeft het tijdperk der Middeleeuwen wel eens het donkere tijdperk in de geschiedenis genoemd, maar ten onrechte.

Het is het tijdperk geweest (althans wat West-Europa aangaat) dat met de jeugd en de jongelingsjaren van het menschelijk leven kan vergeleken worden. In deze periode heeft de Christelijke kerk de nieuwe Germaansche volken gekerstend en opgevoed.

Aan den leeftijd der jeugd is het karakter van overgang verbonden. Het is daarom de leeftijd van de crisis, en, waar crisis is, daar openbaart zich strijd.

Het tijdperk der Middeleeuwen is het tijdperk van den doorgang uit de jeugdjaren tot den mannelijken leeftijd. Het is daarom een tijdperk van schrille tegenstellingen.

Naast doffe onderwerping bemerkt men toomelooze heerschzucht, naast grove zinnelijkheid stoute wereldverachting, naast groote onkunde bewonderenswaardige en schitterende geleerdheid, naast grenzeloos bijgeloof koene vrijzinnigheid en naast verregaande oppervlakkigheid wondervolle diepte des gemoeds.Wij beschouwen dit tijdperk alleen met het oog op de historie der kerk. Doorgaans laat men de Middeleeuwen aanvangen met paus Gregorius den groote (590) en laat men ze eindigen met de Reformatie. Gedurende dat tijdperk zien we enkele verschijnselen, die tot de crisis der jeugden jongelingsjaren gerekend moeten worden. De Germaansche volken, vol van kracht en energie, waren langzamerhand tot het Christendom gebracht, al was dat Christendom ook meer vorm dan wezen. De kerstening was te uitwendig geweest. Onder die jeugdige Germaansche volken zien we een sterke neiging om te komen tot één machtig rijk onder één scepter, een begeerte dus naar één groote staatskerk.

Dat streven vond bevrediging, toen Karel de groote de keizerskroon ontving (800). De Karolingers hadden nu en voortaan een wereldbeheerschend rijk, waarin een staatskerk was, d. w. z. een kerk, waarin de keizers hun rechten konden laten gelden; maar, toen de Karolingers van het tooneel aftraden, begonnen de pausen de keizerlijke inmenging te vreezen en zij stuurden aan op een kerkstaat, a. w. een kerk, waaraan ook de staat onderworpen zou zijn. Dat streven werd begunstigd door den strijd tegen simonie en investituur en bereikte haar aanvankelijk doel door Gregorius VII, later door Innocentius III en nog later door Bonifacius VIII, die in den bul Unam sanctam liet schrijven: oportet gladium esse sub gladio et temporatem auctoritatem spirituali subici potestate d. w. z. het behoort, dat het wereldlijke zwaard onderworpen zij aan het geestelijke en dat de wereldlijke macht onderworpen zij aan de geestelijke. Dat beginsel, reeds door Gregorius VII voorgestaan is de oorzaak geweest van den langdurigen strijd tusschen paus en keizer.

Naast het pausdom ontwikkelde zich in de Middeleeuwen meer dan ooit tevoren het monnikenwezen. De Cluniacensers brachten weer nieuw leven in het vervallen monnikendom. Het zout was smakeloos geworden. Daarom moest het oude ideaal weer voorgehouden worden. Het dualisme van natuur en genade moest weder zegevieren. De monniken van Clugny werden de heiligen des volks, en niet weinig heeft Clugny medegewerkt, om de kerk te bevrijden uit de wereldlijke macht. Later werd door de bedelmonniken een macht geschapen van de verststrekkende gevolgen voor menig levensterrein.

Als derde verschijnsel wijzen wij in het tijdperk der Middeleeuwen op de scholastiek, de eerbiedwaardige poging om de geloofswaarheden der kerk voor het denkend verstand te systematiseeren en te rechtvaardigen. Deze scholastiek verliep tegen het einde der Middeleeuwen in een dorre denkgymnastiek, die voor het leven van geen waardij was. Daarom lieten zich in de Mystiek de rechten van het hart gelden en even hoog, neen, hooger dan de tempel der scholastiek heeft zich die der Mystiek gewelfd.

Eindelijk bemerken wij gedurende dit tijdperk een telkens wederkeerende begeerte naar reformatie, nu eens een ruw pogen om misstanden te doen verdwijnen, een afkappen van enkele takken zonder den wortel te raken, dan weder een meer bezadigd teruggaan tot de eenvoudigheid der Heilige Schrift. Na Bonifacius VIII werd de begeerte naar reformatie in hoofd en leden zelfs onder enkele voormannen (de Sorbonne) openbaar, maar noch de sporadisch voorkomende pogingen bij onderscheiden secten, noch de pogingen door de kerk in haar eigen boezem aangewend, konden tot het gewenschte doel leiden. Dat zou eerst geschieden door den man, aan wien God genade schonk, om den hoogen geloofsmoed te toonen om den ontzaglijken strijd te wagen voor het Woord Gods tegenover de woorden van menschen. Met het optreden van den geloofsheld Luther begint het tijdperk der nieuwe geschiedenis.