Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Klimaat

betekenis & definitie

Genesis 1 : 7 meldt ons, hoe God scheiding maakte tusschen het uitspansel en de aarde; tusschen de lucht en wolken boven en de aarde beneden. Door de orde, die toen gesteld is, wordt de aarde omgeven door een hollen luchtbol, de dampkring of atmosfeer.

Het aanzien van dien dampkring verandert voortdurend; steeds wisselt de temperatuur, de vochtigheid van de lucht, de snelheid en de richting van den wind, de graad van de helderheid der lucht. De toestand van de lucht op een bepaald oogenblik, noemen wij het weer. De wetenschap, die van dag tot dag het weer bestudeert, heet meteorologie; ten behoeve daarvan zijn meteorologische observatoria gesticht: in ons land is het hoofdstation in De Bilt; filialen zijn in Amsterdam en Rotterdam; stations in Groningen, Maastricht, Vlissingen en Den Helder.

Onder het klimaat verstaat men den gemiddelden toestand van den dampkring berekend over een lange reeks van jaren.

Er zijn zeer verschillende klimaten op de aarde. In de eerste plaats wordt het klimaat beheerscht door de zon: hoe steiler haar stralen vallen en hoe langer de zon schijnt, des te meer warmte wordt toegevoegd. Zoodoende is het zoogenaamde zonneklimaat afhankelijk van den invalshoek der zonnestralen en den duur der beschijning. In alle plaatsen, die evenals Amsterdam een geografische breedte hebben van 52°, zal de zon op 21 Juni een middaghoogte hebben van 614° en in al die plaatsen schijnt zij even lang. Hebben nu alle plaatsen, welke op denzelfden parallelcirkel liggen, hetzelfde klimaat? Neen. Dat zou wel het geval zijn, wanneer de oppervlakte der aarde uit één en dezelfde gelijksoortige vloeibare massa was samengesteld, of bestond uit steenlagen, welke dezelfde kleur, dezelfde dichtheid, dezelfde gladheid en hetzelfde opslorpingsvermogen voor de zonnestralen bezaten.

Maar hoe verschillend is het op aarde. Reeds de tegenstelling land en zee is heel sprekend: 72% der aarde is bedekt met oceanen, 28% met landmassa’s. Hierdoor ontstaat al het verschil van zeeklimaat en landklimaat. Het land wordt sneller verwarmd dan de zee, maar het water behoudt de warmte langer. Daarom heeft een landklimaat heete dagen en koude nachten. Jacob kende uit ervaring het Syrische landklimaat en zegt daarom tot Laban: „Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst” (Genesis 31 : 40). Evenzeer wordt het landklimaat gekenmerkt door heete zomers en strenge winters.

Daarentegen zijn de verschillen bij het zeeklimaat veel geringer. De temperatuur van dag en nacht loopt minder uiteen; de zomers zijn koel, de winters niet streng. Een typisch zeeklimaat heeft Engeland: de landbouwer kan bijna den winter door zaaien en het vee buiten weiden (dus zacht weer in den winter!); evenwel doet de koele zomer het ooft er nauwelijks gedijen; kersen worden op sommige plaatsen niet rijp; augurken kan men in heel Engeland niet telen.

Maar het verschil van landklimaat en zeeklimaat is niet het eenige. Want hoe rijk afwisselend is het land; wat een onderscheid tusschen de koude der gebergten en de warmte in de laagvlakten, tusschen de heete woestijn en het koele woud. Al deze omstandigheden hebben ten gevolge, dat verschillende landstreken ook zeer onderscheiden klimaten hebben. Zoo hebben ook de zeestroomingen veel invloed; de warme Golfstroom die de Westkust van Noorwegen bespoelt, maakt dat Hammerfest een open haven heeft, op dezelfde breedte, waar in Amerika een poolexpeditie mislukte 1 Zelfs gebieden, welke dicht bij elkander liggen, hebben soms een geheel verschillend klimaattype. Van Jeruzalem naar de Doode Zee is nauwelijks 25 K.M. En het verschil in klimaat is geweldig.

Dat komt, omdat Jeruzalem 1200 M. hooger ligt dan het Jordaandal. In Maart is de temperatuur te Jeruzalem ongeveer als bij ons in April, en terzelfder tijd heerscht in het Jordaandal een tropische hitte. Zoo heeft ook het oeverland van de Galileesche Zee een zacht en warm [klimaat; dit verklaart het open-lucht leven, waarvan we telkens in de Evangeliën melding gemaakt vinden; de schare overnacht buiten (Marcus 8 : 2 en 3).

De voornaamste elementen van het klimaat zijn:

a. De temperatuur van de lucht.
b. De windrichting.
c. De vochtigheid van de lucht, en de neerslag.

De temperatuur op de aarde is zeer verschillend.

Bijzonder hoog stond de thermometer b.v. te Jacobahad in Britsch-Indië, waar in Mei zelfs 520 C. (1260 F.) werd opgeteekend. Zeer lage temperaturen zijn bekend van de z.g. koude polen der aarde, bijv. Werchojansk: hier komen watertemperaturen voor van —67,2° C. Maar in de studie van het klimaat rekent men vooral met de gemiddelde temperaturen. Zoo is de gemiddelde temperatuur van De Bilt pl.m. 9° C., van Jeruzalem 15,9° C., van Tiberias 22,5° van Batavia 26° C. De plaatsen, die gelijke temperatuur hebben, verbindt men nu op de kaart door lijnen, die den naam dragen van isothermen.

Belangrijk zijn vooral de isothermen van 200 C.; binnen deze isotherme ligt de tropische zone. De wiskundige grenzen van de tropen zijn dus de keerkringen; de natuurkundige grenzen zijn de isothermen van 200 C. Deze zijn daarom zoo belangrijk, wijl binnen deze grenzen de palmen groeien en in de zeeën de koraaldieren hun riffen bouwen. Aan weerszijden van de tropische zone liggen de gematigde streken. Zij worden begrensd door de 10°-isotherme van de warmste maand. Deze grenslijn is van gewicht: want tot daar is de torenbouw mogelijk.

Poolwaarts van de gematigde streken liggen de koude zone’s. Wij hebben hier dus weer de oude verdeeling in drieën: tropische, gematigde, koude zone.

Van groote beteekenis voor het klimaat zijn ook de winden. Zoo zijn de tropen gekenmerkt op de oceanen door de passaten, en in de nabijheid der continenten door de halfjaarlijksche winden, die men moessons noemt (men denke aan de Oostmoesson en de Westmoesson op Java). De gematigde streken op aarde hebben heerschende Westenwinden. Het meest opvallende in de windsystemen zijn dus:

1. Passaten. Deze waaien regelmatig van de subtropische maxima (gelegen op pl.m. 30° Noorderbreedte en 300 Zuiderbreedte) naar het equatoriale minimum. Op het Noordelijk Halfrond waait de Noord-Oostpassaat, op het Zuidelijk Halfrond de Zuid-Oostpassaat in de tropische streken.
2. Westenwinden. De gematigde streken der aarde zijn gekenmerkt door heerschende Westenwinden : ook in ons land is de richting uit het Westen de meest voorkomende. Hierdoor hebben de Westkusten in de gematigde streken (en dus ook in Nederland) veel neerslag, omdat de zeewinden regen, mist, bewolking veroorzaken. Zoodoende hebben de Westkusten een betrekkelijk warmer zeeklimaat; daarentegen is op de Oostkust (b.v. van Oost-Azië) de invloed van het land veel sterker. De Atlantische kust van Europa is meer gezegend dan die van Amerika. Merkwaardig is het feit, dat de passaatgordel zich verschuift: als de zon ’s zomers komt boven den Kreeftskeerkring, verlegt zich de passaatgordel naar het Noorden. Hierdoor hebben sommige gebieden ’s zomers passaatachtige droge winden (b.v. het Middellandsche Zeegebied). Die streken heeten de subtropen; als gevolg van de droge winden in den zomer, zijn die zomers droog. (Ook Palestina heeft het subtropische klimaat met een regenloozen zomer; zie Psalm 32 : 4).

Ook de vochtigheid van de lucht heeft groote beteekenis. Zoo is de woestijn gekenmerkt door een zeer intense droogte. De neerslag is zeer onderscheiden in verschillende klimaatgebieden. De meeste regen valt in de tropen; het hoogste regencijfer kennen wij van het eiland Kaoeai in de Hawai-groep daar valt 17 X zooveel als in Nederland. Door de hooge zonnestanden ontstaan stijgende luchtstroomen; deze komen in hoogere regionen, waar de temperatuur zeer laag is en dus de waterdamp condenseert. Vandaar die heftige regenval bij den aequator.

Per regenuur valt in Batavia 5,6 m.M. tegenover een uurlijksche intentisiteit van 0,9 m.M. (in den zomer 1,3 m.M.) in onze streken. Letten we daarentegen op de subtropische streken, dan valt daar haast geen regen. Want daar zijn dalende luchtstroomen (n.l. de bovenwinden, die in de equatoriale streken zijn opgestegen en dan in poolwaartsche richting afvloeien). Deze dalende luchtstroomen worden warmer, naarmate zij dichter bij de oppervlakte der aarde komen. Dientengevolge worden zij droog; het zijn deze dalende luchtstroomen, die de droogte veroorzaken bijv. in de Sahara. Daar heeft men wel waargenomen, dat de relatieve vochtigheid daalde tot 9% dat is een droogte, waarbij de nagels barsten en de huid schilfert, in zulke regenlooze gebieden ontstaan woestijnen. Deze liggen als een gordel om de aarde in subtropische gebieden.

In de gematigde streken brengen de Westenwinden regen: wij zien hoe de Westkusten veel regen krijgen (b.v. Ierland en de kust van Noorwegen). Ook in ons land valt de meeste regen in het Westen (n.1 bij het stoomgemaal Leeghwater 82 c.M. per jaar; de droogste stad van Nederland is Kampen met 58 c.M). Maar niet alleen de hoeveelheid van den regen is van belang ; ook de neerslag over de jaargetijden is van beteekenis. Wij zagen reeds, dat het Middellandsche Zee-gebied droge zomers heeft; eerst de winterrege«s (vgl. Hooglied 2 : 11) brengen lafenis.

Daarentegen hebben de moessongebieden regen in den zomer. Midden-Europa is gekenmerkt door herfstregens.

Neemt men nu alle eigenschappen te zamen, dus van de temperatuur, den wind en de neerslag, dan kunnen wij ons een beeld vormen van het klimaat in een bepaald gebied. Zoo heeft Europa vier klimaatgebieden:

1. West-Europa met het Atlantische Zeeklimaat. Kenmerken zijn: koele zomers, zachte winters, rijke regenval. Westenwinden brengen dien regen. De Golfstroom voert veel warm water langs de kusten.
2. Oost-Europa met een echt landklimaat. Daardoor groote verschillen tusschen de temperaturen van dag en nacht; sterke tegenstelling tusschen zomer en winter.
3. Midden-Europa, dat een overgangsgebied vormt.
4. Het Middellandsche Zee-gebied met droge, heete zomers en regen in den winter.

Doordat nu op de aarde zoo verschillende klimaattypen zijn, is de wereld zoo rijk in afwisseling ; want de plantengroei vertoont in elk klimaat een ander beeld. Immers de koude zone kent de drassige mossteppen der toendra’s; de gematigde streken hebben bosschen van naalden loofhout; in de tropische streken met veel neerslag is het dichte oerwoud.

Een tweetal vragen willen wij nog onder de oogen zien:

1. Welken invloed heeft het klimaat op den mensch ?
2. Blijft het klimaat gelijk of wisselt het ?

Over den invloed, welke het klimaat op een volk heeft, is veel geschreven. De beroemde Fransche geleerde Leroy Beaulieu heeft b.v. een parallel getrokken tusschen het klimaat van Rusland en de zielsgesteldheid des volks. De groote temperatuurschommeling tusschen den strengen winter en den heeten zomer vindt haar weerspiegeling in het gemis aan evenwicht in de Russische volksziel met haar neiging tot uitersten. De strijd tegen het barre klimaat brengt geen overwinning; vandaar de spoedig uitdoovende energie der Russen, vandaar ook hun stoicynsche berusting en fatalisme.

Een andere Fransche schrijver Emile Boutmy heeft de tegenstelling tusschen Italianen en Engelschen verklaard uit de gesteldheid van de lucht. Niemand minder dan de vermaarde Palestina-kenner G. A. Smith ziet in het klimaat van het Heilige Land de oorzaak dat het nationale type der Joden kloek en krachtig is. Natuurlijk zijn jzulke beschouwingen zeer eenzijdig. Als het heerlijke klimaat van de Middellandsche Zee de bewoners van Hellas zoo kloek maakte, waarom zijn dan de tegenwoordige Grieken zoo weinig beduidend? Maar als wij de klimaten der aarde nagaan, is een zeker verband tusschen klimaat en beschaving niet te miskennen.

Indien er evenwel een wisselwerking bestaat, zouden we gaarne dien invloed nauwkeurig kennen, het liefst zouden we dien meten. Het is nu de verdienste van een Amerikaansch geleerde, Huntington, dat hij een methode heeft gezocht, om de correlatie van klimaat en beschaving in cijfers aan te geven. Hij vond b.v. dat in het voorjaar en in den herfst de hoogste werkprestaties geleverd worden; de uitersten van zomer en winter werken dus minder goed. Het klimaat, dat boven alles ideaal wordt geacht, is te vinden in de banen der depressies met hun verfrisschende winden en energie-aanwakkerende stormen! Het gelukkigst is volgens Huntington een gemiddelde temperatuur van 64° Fahrenheit en een relatieve vochtigheid van tegen de 80%. Als wij evenwel deze laatste uitkomsten critisch nagaan, rijzen er weer verschillende vragen. Want een gezegend klimaat hebben b.v. de Hawai-eilanden — waarom zijn de daar wonende Kanaken een natuurvolk gebleven zonder energie?

Evenwel, Huntington wilde de correlatie van klimaat en beschaving over de geheele aarde nagaan. Daarvoor onderzocht hij, waar gunstige klimaten en minder gunstige zijn, en trachtte nu te weten te komen, of het beschavingspeil van die landen overeenkwam met de gunsten van het klimaat. Om nu over een groot gedeelte der aarde statistisch materiaal te verkrijgen, dat liep over duizenden van personen, was onmogelijk. Daarom was Huntington tevreden met een — onbetrouwbare methode! Hij stelde namelijk vragenlijsten samen en zond die aan 213 knappe mannen over de geheele aarde verspreid. De vragen luidden b.v.: Hoe denkt ge over het initiatief der volken ? Hoe hoog staat de openbare zedelijkheid ? Hoe groot is het vermogen om andere volken te beheerschen ? Op die vragen gaven de geleerden (54 stuurden een antwoord) cijfers van 1 tot 10. Een van die geleerden was een Nederlander, Dr H.

F. C. ten Kate. Aan de cijfers van onzen landgenoot ontleenen wij dit staatje:

NEDERLAND ENGELAND FRANKRIJK DUITSCHLAND VEREEN.

STATEN Kracht tot initiatief 3 10 6 8 10 Vermogen tot bedenken van nieuwe gedachten 5 7 8 8 9 Bekwaamheid tot ontwikkelen van een wijsgeerig systeem 3 6 8 9 2 Geschiktheid om andere volken te leiden 5 9 3 2 3 Peil van de opvoeding 9 5 7 8 7 Men ziet zulke cijfers zijn zeer subjectief. Bovendien de vragen zijn zoo moeilijk, dat het beantwoorden jarenlange studie vraagt. En die medewerken verschillen zeer in bekwaamheid. Desondanks heeft Huntington uit al de cijfers gemiddelden berekend: elk land kreeg een eindcijfer b.v. Engeland 100, Nederland 98, Lapland 24.

Op grond van al deze gegevens komt Huntington tot het teekenen van een kaart, waarop de ontwikkeling der volken is aangegeven. En nu vergelijkt hij zijn „beschavingskaart” met de kaart der gunstige klimaten. (Zie de beide kaarten). De opvallende overeenkomst: hoe beter klimaat, hoe hooger beschaving, brengt Huntington tot de stelling, dat er een innig verband is tusschen cultuur en klimaat.

Toch, als wij die kaarten aanzien, rijzen vragen: Is China zoo weinig beschaafd ? Is in Voor-Indië geen hoogere cultuur? En bovendien: Als het klimaat in de Vereenigde Staten zoo stimuleerend werkt, waarom kwamen de Indianen dan niet verder in dit energiewekkende klimaat?

Even moeilijk is de vraag of het klimaat zich wijzigt. De geologen meenen in de aardlagen bewijzen te zien voor klimaatschommelingen: zoo leest men uit de kolen van Zuid-Limburg dat aldaar eenmaal een tropisch klimaat heerschte; zoo leidt men uit de diluviale zand- en grintgronden een ijstijd af. Maar —zijn er aanwijsbare klimaatschommelingen in den historischen tijd? Volgens sommige geleerden wel. Zoo meent de bovengenoemde Huntington dat het klimaat van een land zich kan wijzigen — en dat daarmee gepaard gaan tijden van bloei en verval in de geschiedenis. Deze theorie is fantastisch, en heeft geen steun in de feiten. Voor geen land is de gedachte van een klimaatschommeling meer uitgesproken, dan omtrent Palestina.

Men meent dan, dat de achteruitgang des lands een gevolg is van verminderden regenval. Het bewijs hiervoor is niet te geven. Integendeel: wanneer men de eigenschappen van het klimaat in Palestina nagaat, blijkt het, dat deze alle reeds genoemd worden in den Bijbel; het klimaat vertoonde dus in de oudheid dezelfde trekken. Noemen wij eenige voorbeelden. Tegenwoordig brengen de Westenwinden in Palestina regen; dit was ook het geval in Achabs dagen (1 Kon. 18:44 en 45). De sirocco komende uit de woestijn als Zuidelijke en Oostelijke wind, veroorzaakt nu hitte en droogte, evenals in de oudheid (Lucas 12 : 55; Hosea 13 : 15; Ezechiël 17 : 10).

Ook tegenwoordig rijst de klacht, dat soms wel een donkere hemel gezien wordt, doch dat de vurig verbeide regen uitblijft; het is, wat Salomo reeds deed klagen over „wolken en wind, waar geen water bij is” (Spreuken 25 : 14). Tegenwoordig valt de plasregen omstreeks December, evenals in Ezra’s dagen (Ezra 10 : 9). Zoo’n regenbui in dien tijd is vaak heftig (9 December 1921 op den Karmel 245 mM.); ook de Bijbel kent deze: de Schrift spreekt van een wegvagenden regen, zoodat er geen brood zij (Spr. 28:3). De voorjaarsregen blijft weleens uit; ook in vroeger dagen was dit het geval. Als iets heel bijzonders, vergelijkt Salomo het welgevallen des konings bij een wolk des spaden regens (Spr. 16 : 15). Thans is de regen soms ongelijkmatig over het land verdeeld (vergel.

Amos 4 : 7 en 8). Ook de typische nachtmist heeft nog alle eigenschappen, die in den Bijbel genoemd worden: het verschijnsel heeft plaats in den zomer (Jes. 18 : 4); de mist verdicht zich tot kleine droppen (Hooglied 5:2); het is een wolk, die laag over het land hangt (Spreuken 3 : 20).

Zoo zijn groote veranderingen van het klimaat in den historischen tijd niet aanwijsbaar. Wel vindt men elfjarige perioden, die verband schijnen te houden met de zonnevlekken, maar deze schommelingen zijn zeer klein.