(1575—1624) is de bekende theosofische schoenmaker van Görlitz, bijgenaamd filosofus teutonicus. Hij was een boerenzoon uit Oberlausitz (Alt-Seidenberg bij Seidenberg).
In 1599 verwierf hij het meesterrecht ais schoenmaker. In Görlitz leefde hij met vrouw en kind als een eerzaam en solied burger.
Hij had maar een zeer eenvoudige opleiding genoten. Toch bestudeerde hij met ijver niet alleen den Bijbel, maar ook allerlei natuurfilosofische en mystische geschriften van Paracelsus, Schwenkfeld en Weigel.
Daarenboven had hij omgang met vele edellieden en geleerden en onder deze met artsen. Hij ondervond soms bizondere dingen in zijn zieleleven.
In 1593 werd hij zeven dagen lang als door een hemelsch licht omgeven. In 1600 had hij weder zulk een geestverrukking, dezen keer veroorzaakt door de spiegeling der zon in een tinnen schotel.
Dit herhaalde zich in 1610 en 1617. Het scheen hem in zulke tijden, alsof hij den grond en oorzaak aller dingen kon zien.
Uit den vorm der planten maakte hij haar eigenschappen op; uit den klank der woorden hun oorspronkelijke beteekenis.
In 1612 schreef hij zijn eerste boek Aurora.
De Luthersche predikant te Görlitz, Gregorius Richter, vond het boek een kettersch boek. Van den kansel bestreed hij Böhme’s boek en hij waarschuwde ertegen.
Men moest naar dien goddeloozen schoenmaker niet hooren. De magistraat verplichtte Böhme tot zwijgen.
Böhme onderwierp zich, maar na vijf jaren greep hij weder naar de pen en schreef een reeks theosofische geschriften, die deels van stichtelijken, deels van polemischen aard waren: De drie beginselen des Goddelijken Wezens, 1619. Over het drievoudige leven van den mensch, 1620.
Van de menschwording van Jezus Christus, 1620. Mysterium magnum, d. i. een verklaring van Gen. 1 e. a.
Hij werd gedwongen om zijn vaderstad te verlaten, maar na een colloqium met Joh. Gerhard, den beroemden theoloog te Dresden, werd hij in zijn eer hersteld en ging hij naar Görlitz terug.
Hij stierf daar in 1624 met de woorden op de lippen: „nu ga ik naar het Paradijs”. Zijn geschriften vullen 7 banden. (Uitgave van Schiebler 1831—1846).De orthodoxe Lutherschen hebben zich altoos tegen hem gesteld, maar hij werd vereerd door vele mystisch-separatistische kringen o. a. door Gichtel en de Gichtelianen. Bizondere beteekenis werd weder aan zijn beschouwingen gehecht in het begin der 18e eeuw, toen mannen als Von Baader, Schelling en Hegel zijn geschriften zeer prezen en er een grondgedachte in meenden te vinden voor een eigen filosofisch systeem.
Böhme’s theosofie was verwant aan het oude Gnosticisme. Hij wilde allereerst de vraag beantwoorden waarvan het booze zijn oorsprong had. Hij loste dat probleem op met het aannemen van een emanatie van alle dingen uit God. Vuur en licht, onaangename en aangename hoedanigheden, alles lag oorspronkelijk in God, maar harmonisch vereenigd. Bij den mensch vallen die tegenstellingen uit elkander, maar door de wedergeboorte in Christus (deze hield Böhme altoos voor noodzakelijk) konden de tegenstellingen altoos weer verzoend worden. Men kan van deze beschouwingen zeggen, dat Böhme een middenweg gezocht heeft tusschen Pantheïsme en Dualisme.
Tegenwoordig is Böhme voor velen weder een profeet, dien men gaarne hoort. Voornamelijk zij, die aan het dogma den rug toekeeren en die een onkerkelijk pantheïstisch mysticisme zoeken, dwepen met hem.