Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Hard

betekenis & definitie

1. Van God wordt het soms gebruikt,

a. wanneer Hij zijn straffende gerechtigheid den mensch doet ondervinden, gelijk in 1 Sam. 5:7 staat: „Zijn hand is hard over ons, Hij bezoekt ons met zware straffen” (vgl. Ps. 60 : 5).
b. Wanneer Hij uit wijze oorzaken een tijdlang zijn barmhartigheid terughoudt, ze als ’t ware achter duistere wolken verbergt (vgl. Jes. 63 : 15).

II. Van menschen,

a. wanneer zij niet week, maar vol kracht zijn, gelijk er staat van de Hebreeuwsche vrouwen (Exod. 1 : 19).
b. Van een gestreng, ruw, onrechtvaardig en onbarmhartig man (Luc. 19 : 21). c. Van de door God bewerkte standvastigheid van een profeet, waarin hij tegenover den trots zijner vijanden als een ijzeren zuil en metalen muur pal staat (Ezech. 3 : 8, 9; Jer. 1 : 18). d. Van de ten deele natuurlijke, ten deele door voortgezetten zondedienst versterkte weêrspannigheid tegen de werkingen der goddelijke genade. Zij openbaart zich in ongeloof en ongehoorzaamheid tegen God, in onbarmhartigheid en meêdoogenloosheid tegen den naaste en eindigt met verharding. Zoo bij Farao (Exod. 7 : 14) en de ongeloovige Joden (Jes. 48 : 4; Jer. 5:3; Ezech. 2:4; Deut. 9:27; Hand. 19 : 9; Rom. 2 : 5).

III. Van woord. Zoo van het barsche antwoord van Rehabeam (1 Kon. 12 : 13), van Jozef (Gen. 42 : 7, 30), van de verpletterende tijding van Ahia (1 Kon. 14 : 6), van een ernstig verbod (Marc. 3 : 12; 5 : 43), van veelvuldige, zware beschuldigingen (Marc. 15 : 4), van een zwaren eisch (2 Kon. 2 : 10), van een ergerlijk, ondragelijk gesprek of rede, die indruischt tegen rede en gevoel, dat men als harde spijs, ten eenenmale onverteerbaar vindt en waarvan men zich met afschuw afkeert (Joh. 6 : 60), eindelijk van oneerbiedige, spotachtige, lasterlijke woorden tegen God en Christus (Jud. : 15; Mal. 3 : 13).