Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gezicht

betekenis & definitie

wordt in de Schrift gebruikt van de oogen (Gen. 2 : 9; 30 : 40; Ex. 10:5, 15; Lev. 13 : 12; Num. 22 : 5, 11 ; Deut. 28 : 34, 67; Job 33 : 21; Pred. 5 : 10; Jes. 11 : 3; Luc. 4 : 19; 7 : 21); in den zin van nabijheid (Gen. 33 : 18; Richt. 16 : 3; Openb. 12 : 14); maar vooral in de beteekenis van verschijning, en dan bepaaldelijk van een verschijning Gods of van die van een engel Gods (Gen. 15 :1; 46 : 2; Ex. 3:3; Num. 12 : 6; 24 : 4, 16; 1 Sam. 3 : 1; 3 : 15 en vele andere plaatsen in het Oude Testament, Luc. 1 : 22 ; 24 : 23; Hand. 9:10; 10:3; 18 :9). Wat er bij Zijne verheerlijking op den berg geschiedde noemt Jezus een gezicht (Matth. 17 : 9). ’t Woord wordt ook gebezigd voor visioen (Hand. 9 : 12; 10 : 3, 17, 19; 16 : 9, 10; 2 Cor. 12 : 1), en eenmaal (Hebr. 12 : 21) voor verschijnsel, of schouwspel.