wordt in de Schrift gebruikt van de oogen (Gen. 2 : 9; 30 : 40; Ex. 10:5, 15; Lev. 13 : 12; Num. 22 : 5, 11 ; Deut. 28 : 34, 67; Job 33 : 21; Pred. 5 : 10; Jes. 11 : 3; Luc. 4 : 19; 7 : 21); in den zin van nabijheid (Gen. 33 : 18; Richt. 16 : 3; Openb. 12 : 14); maar vooral in de beteekenis van verschijning, en dan bepaaldelijk van een verschijning Gods of van die van een engel Gods (Gen. 15 :1; 46 : 2; Ex. 3:3; Num. 12 : 6; 24 : 4, 16; 1 Sam. 3 : 1; 3 : 15 en vele andere plaatsen in het Oude Testament, Luc. 1 : 22 ; 24 : 23; Hand. 9:10; 10:3; 18 :9). Wat er bij Zijne verheerlijking op den berg geschiedde noemt Jezus een gezicht (Matth. 17 : 9). ’t Woord wordt ook gebezigd voor visioen (Hand. 9 : 12; 10 : 3, 17, 19; 16 : 9, 10; 2 Cor. 12 : 1), en eenmaal (Hebr. 12 : 21) voor verschijnsel, of schouwspel.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk