Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Bedriegen

betekenis & definitie

behoort als de leugen onder de „eigene werken des Satans” want als de duivel de leugen spreekt, spreekt hij uit zichzelven en hij is de bedrieger van den beginne. De droeve verwoesting die de zonde in ons hart en leven heeft aangericht komt daarin aan den dag dat de mensch, om zijn doel te bereiken, zoo gemakkelijk de toevlucht neemt tot bedrog.

Reeds in de zegening van Jacob zien wij het bedrog de patriarchale tent binnen geroepen, opdat het zoo mogelijk den weg voor den zegen zou banen. Daar de Heere een God is, die het recht en de waarheid liefheeft, ijvert Hij in Zijn heilige wet tegen deze afschuwelijke zonde.

Ps. 5:7: Van den man des bedrogs heeft de Heere een gruwel. Het groote gebod daaromtrent vinden we in Levitic. 19 : 11 : „Gij zult niet stelen; gij zult liegen, noch valschelijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste”, terwijl onmiddellijk daarbij verboden wordt dit bedrog te willen beproeven ten opzichte van den Heere God: „Gij zult niet valschelijk bij mijnen naam zweren, want gij zoudt den naam uws Gods ontheiligen: Ik ben de HEERE” (Levit. 19 : 13).De Mozaische wet maakt nu in het bedriegen van den naaste de volgende onderscheidingen:

1°. Bij koop en verkoop, en in het algemeen in den handel, wanneer men door bedrog zijn voordeel op den naaste zoekt, b.v. door hem iets minderwaardigs te verkoopen (Levitic. 25 : 14), door hem te kort te doen in qualiteit of quantiteit, maat of gewicht, Levitic. 19 : 35, Deuteron. 25 : 13—15: „Gij zult geen tweeërlei weegsteenen in uwen zak hebben, een grooten en een kleinen; gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een groote en een kleine. Gij zult een volkomenen gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomene en gerechte efa hebben; opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geven zal. Want al wie zulks doet, is den HEERE uwen God een gruwel, ja al wie onrecht doet.”
2°. Door den arbeider zijn loon uit te stellen, te onthouden of te bekorten. Levitic. 19 : 13: „Des daglooners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen”; Jac. 5:4: „Ziet het loon der werklieden die uwe landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen die geoogst hebben is gekomen tot in de ooren van den Heere Zebaoth; Jeremia 22 : 13: Wee die zijns naasten dienst om niet gebruikt en geeft hem zijn arbeidsloon niet.

Tegen deze geboden des Heeren heeft Israël echter zwaar gezondigd (Hosea 12 : 8; Jeremia 9 : 4—9; Ps. 50 : 19; Spreuk. 11 : 1; 16 : 21 ; 20 : 1).

De apostelen waarschuwen de belijders van den Christus ernstig voor deze zonde. 1 Thessal. 4:6: „Dat niemand zijn broeder vertrede”; 1 Petr. 2:1: afleggen van bedrog; Luc. 3:14: niemand het zijne met bedrog ontvreemden. Zacheüs beroemt er zich op dat hij, indien hij iemand iets door bedrog ontvreemd heeft hij dat vierdubbel wedergeeft. Van Nathanaël getuigt Jezus: „Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is.” Christus is ook hierin den zijnen tot een heilig voorbeeld, opdat zij Hem volgen zouden. Jesaja 53 : 9: geen bedrog is in zijn mond gevonden, 1 Petr. 2 : 22 : „Daar is geen bedrog in zijn mond gevonden.” Van de gereinigden door Zijn bloed heet het dan ook in Openb. 14 : 5: „in hunnen mond is geen bedrog gevonden.” Soms echter wordt het woord bedrog gebruikt in gunstigen zin, met de beteekenis van slimheid, bedachtzaamheid, 2 Cor. 12 : 16: Ik heb u met bedrog gevangen.

Bedriegelijke verleiding wordt eindelijk in de Heilige Schrift toegekend aan de zonde. Hebr. 3:13: „Opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde.” De zonde toch treedt dikwerf op in schoonen schijn en onder verlokkende gestalte. Haar bevalligheid is echter bedrog (Jeremia 31 : 30). Zij belooft geluk, doch brengt verderf, zij belet ons de waarheid te zien, zij bemantelt onze ellende, of wel zij speelt de liefde Gods uit tegen zijn gerechtigheid.

En waar vooral de Mammon de oogen verblindt, spreekt de Heiland in ’t bijzonder van de verleiding of het bedrog des rijkdoms (Matth. 13 : 22). Zie ook 1 Timoth. 6:9: „Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden welke de menschen doen verzinken in verderf en ondergang.” Zij misleidt ook daarin den mensch dat zij zijn zonden tot deugden verheft, en b.v. gierigheid uitgeeft voor spaarzaamheid, wereldzin voor getrouwheid in het aardsche, bedrog voor voorzichtigheid, verkwisting en overdaad voor afkeer van geldgierigheid.

Hier geldt de regel van Joh. 8 : 47: „Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.”