of Basiliek. Oorspronkelijk een Romeinsch openbaar gebouw, dat een tweeledig doel had : vooreerst om te dienen als plaats voor handel en verkeer, dus als een soort van beurs; ten tweede om voor rechtspleging te worden gebruikt.
De Basilika bestond uit twee deelen: een langwerpige overdekte hal of zaal, die bestemd was voor het publiek, en het tribunaal, ook absis geheeten, dat de zitplaatsen voor de rechters bevatte. De hal werd door zuilenrijen, die ook langs de smalle zijden rondliepen, al naar haar grootte, in drie of vijf beuken verdeeld ; het tribunaal werd meestal uitgebouwd, en wel aan een der smalle zijden, in den vorm van een halven cirkel of een kleiner cirkelsegment.
Tegenover de absis was de hoofdingang. De basilieken werden doorgaans opgericht in de onmiddellijke nabijheid van het forum of de marktplaats.Aan de woonpaleizen van voorname, rijke Romeinen waren zalen aangebouwd in den trant van deze basilieken. In deze zalen was het, dat de eerste Christenen, bij gebrek aan eigen bedehuizen, hun godsdienstige vergaderingen hielden. Dit geschiedde o.a. ten huize van Aquila en Priscilla te Efeze, van Maria te Jeruzalem, van Nimfas te Laodicea, van Filemon te Colosse. Toen de Christenen dan ook eigen bedehuizen gingen stichten, namen zij niet alleen den voor hun doel bijzonder geschikten vorm, maar zelfs den naam der Romeinsche basilika over, en dit type van Godshuizen is het heerschende gebleven tot de Middeleeuwen toe.
Rome was en bleef de bakermat en de zetel van dezen basilieken-stijl, die zich in den loop der eeuwen van een eenvoudige vergaderplaats der geloovigen tot een weelderig en pralend bedehuis ontwikkelde. De langwerpige zaal — nu schip genoemd — was wederom door zuilenrijen, die nu niet meer langs de smalle zijden rondliepen, meestal in drie, zelden in vijf beuken verdeeld, terwijl de zuilen onderling door'arcaden verbonden waren. De halfronde absis — nu tribuna of presbyterium genoemd — bevatte de zitplaatsen voor de geestelijkheid, met de kathedra, d.i. verhoogde bisschopszetel in het midden; vóór de absis was de gewijde ruimte, waar het altaar stond, en die mèt de tribuna den naam van sanctuarium droeg; deze plaats was eenige treden hooger dan de kerkvloer. Hieronder bevond zich de crypta of confessio, dat is het graf van den heilige, aan wien de kerk was gewijd, en boven wiens gebeente zij verrezen was. Vóór het sanctuarium was een afgeperkte ruimte, die het koor voor de zangers uitmaakte. Een uitbreiding onderging het gebouw door den narthex, een ondiepe voorhal over de geheele breedte van den voorgevel, die bestemd was voor catechisanten en boetelingen.
Somtijds bevond zich vóór dezen narthex het atrium, d. i. een voorhof met zuilengangen, in het midden waarvan zich een wijwaterbekken bevond. Later kreeg deze voorhof de bestemming van begraafplaats, eerst voor priesters en hooggeplaatste kerkelijke of wereldlijke personen, later voor de geheele gemeente. Boven de arcaden van het schip verhieven zich de muren van den middenbeuk, die zóó hoog boven de zijbeuken uitstaken, dat daarin vensters geplaatst werden om het inwendige te verlichten.
Reeds vroegtijdig werden deze gebouwen „georiënteerd”, d. w. z. hun lengte-as werd gericht van het Oosten naar het Westen, zóó dat de absis in het Oosten, de ingang in het Westen was. Ook ging men er al spoedig toe over een dwarsschip aan te brengen, waardoor de symbolische kruisvorm ontstond. Daar waar het langschip het dwarsschip ontmoette werd een groote boog, triomfboog genaamd, aangebracht.
Inwendig vertoonden de oud-Christelijke basilieken doorgaans een rijke versiering en prächtigen kleurentooi, waartoe de in glasmozaiek uitgevoerde schilderingen, die geschiedenissen uit de levens der heiligen voorstelden, niet weinig bijdroegen. Vooral de tribuna, het sanctuarium en de omgeving van den triomfboog waren op ’t luisterrijkst versierd, terwijl de marmeren vloer, de rijke caisson-zoldering en de kostbare marmeren kolommen de inwendige stoffeering voltooiden.
In tegenstelling hiermede was de buitenordinantie zeer eenvoudig gehouden. De vensteropeningen waren halfrond gesloten.
De basiliekenbouw bleef niet tot Rome beperkt, maar breidde zich ook over het overige Italië, Syrië, Klein-Azië en Egypte uit. Voorbeelden van dezen stijl zijn: de pl.m. 350 door Constantijn gebouwde Basilika van St. Petrus, die in de XVIe eeuw voor de tegenwoordige St. Pieterskerk moest plaats maken; de Basilika St. Paul (St. Paolo fuori le mura), opgericht boven het graf van den apostel Paulus, gebouwd van 380—400, in 1823 door brand vernield en daarna weder opgebouwd; de St.
Maria Maggiore uit de eerste helft van de Ve eeuw; de St. Sabina, de St. Lorenzo, de St. Agnese, alle uit de Ve en Vle eeuw. Tot de IXe eeuw of volgens sommigen nog tot een later tijdperk behooren de St. Prassede en de St.
Clemente. Al deze bouwwerken vindt men te Rome, waar de basilieken-stijl zich tot de XHIe eeuw toe handhaafde.
Te Ravenna eindelijk, om niet meer te noemen, munten uit door groote pracht de St. Apollinaris nuovo, gebouwd door Theodorik, koning der Oost-Qothen, die regeerde van 493— 526, en de St. Apollinaris in Classe, gebouwd van 534—549, aan welke basiliek men het eerste voorbeeld van een klokketoren vindt. [ 33.