Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gebrek

betekenis & definitie

Het gemis van wat men noodwendig hebben moet. Gebrek aan brood met den hieruit ontstaanden hongersnood behoort onder de meest zware strafgerichten Gods.

Dan komt het tot nooit gehoorde angsten en worden de laagste hartstochten ontketend, gelijk in Samaria (2 Kon. 6 : 24 v.v.), en bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. Gewoonlijk grijpt God naar deze tuchtroede, wanneer trots alle waarschuwingen en trekkingen, de maat der zonde en ongerechtigheid vol wordt gemaakt (vgl.

Amos 4 : 6; 2 Sam. 3 : 29; Spr. 6:11; Deut. 28 : 51 v.v.). De belofte: „die den Heere vreezen hebben geen gebrek” (Ps. 34 : 10, 11; vgl.

Sir. 6:11) wordt ook in zulke buitengewone omstandigheden bewaarheid (vgl. Luc. 22 : 45; Hand. 4 : 34; Exod. 16 : 18; 2 Cor. 8 : 15; Matth. 6 : 26, 33; Deut. 2:7; Spr. 28 : 27; Neh. 9 : 21 ; Ps. 23; Richt. 19 : 20).

Al gaat het door menigen zwaren nood, toch komen zij met de overigen niet om, de genade verzoet hun lijdenskelk, en, voordat zij hebben uitgeweend, verschijnt God wonderbaar tot hun hulp. „Gij hebt geens dings gebrek”, zegt Paulus aan de Christenen van Corinthe (1 Cor. 1 : 7), hij herinnert hun hiermede aan de gaven des Heiligen Geestes, die in volheid over hen waren uitgestort (1 Cor. 12—14).Door het Christendom moeten de groote tegenstellingen van rijkdom en armoede zooveel mogelijk worden verzoend (2 Cor. 8 : 14 vv.; Jac. 2:15; vgl. Deut. 15:8; Spr. 28:27). Het waarachtig Christendom lenigt sociale nooden.