Wat is de betekenis van schemeren?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schemeren

schemeren - regelmatig werkwoord uitspraak: sche-me-ren 1. een beetje donker zijn ♢ we gaan naar binnen want het begint te schemeren 2. vaag te zien zijn ♢ er schemert iets wits tussen de bomen...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schemeren

v., skimerje; het schemert, it twiljochtet; voor de ogen —, tipelje.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schemeren

(schemerde, heeft geschemerd), 1. (onpers.) tussen licht en donker zijn, nog een weinig donker zijn of reeds duister worden: het schemert nog of al; 2. het schemert mij voor de ogen, ik kan (door schel licht, een verward tafereel, door aandoening of vermoeidheid) niet duidelijk zien; — dat sterke licht doet mijn ogen...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schemeren

schemerde, h. geschemerd (1 zich als een flauw of half licht vertonen; 2 in een toestand tussen licht en donker verkeren; 3 in een flauw of half licht zichtbaar zijn; 4 in de schemer zittend, de tijd laten voorbijgaan; 5 zich onrustig en verward voordoen; 6 enigszins verblind zijn; 7 onpers. ww. tussen licht en donker zijn; 8 onpers. ww. in de war...

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schemeren

('sche:mərən) (schemerde, heeft geschemerd) schijnen] 1. zich als een half, flauw licht vertonen: de dag begon door de gordijnen te -, er schemert geen straal van hoop meer, alle hoop is verdwenen. 2. zich vaag, door voortekens vertonen: hij ziet die tijd reeds -. 3. tussen licht en donker zijn: het schemert; het gaat -; het begint te -. 4....

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schemeren

(schemerde, heeft geschemerd), 1. tussen licht en donker zijn: het schemert al; 2. zich als een flauw of half licht vertonen: het daglicht schemert door de gordijnen; 3. in een flauw of half licht zichtbaar zijn, flauw waarneembaar zijn: door iets heen schemeren; meestal oneig.: zijn bedoeling schemert duidelijk genoeg door zijn stilzwijgen heen, i...

2024-04-27
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Schemeren

frequent, van ’t Mnl. schemen = glanzen, dof glanzen; afl. van den Idg. wt. ski = schijnen (z. d. w.); verwant is schim. Vgl. nog ’t Mnl. „Als de sowne-sceem (= schijn) gaet door dat glas”. — „Een mensch is eene scheem (schijnsel, schaduw, schim) gelijck”. „Recht als een scheem ben ick vergaen.”...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)