Wat is de betekenis van schemeren?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schemeren

(schemerde, heeft geschemerd), 1. (onpers.) tussen licht en donker zijn, nog een weinig donker zijn of reeds duister worden: het schemert nog of al; 2. het schemert mij voor de ogen, ik kan (door schel licht, een verward tafereel, door aandoening of vermoeidheid) niet duidelijk zien; — dat sterke licht doet mijn ogen...

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schemeren

schemeren - regelmatig werkwoord uitspraak: sche-me-ren 1. een beetje donker zijn ♢ we gaan naar binnen want het begint te schemeren 2. vaag te zien zijn ♢ er schemert iets wits tussen de bomen...

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schemeren

v., skimerje; het schemert, it twiljochtet; voor de ogen —, tipelje.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schemeren

schemerde, h. geschemerd (1 zich als een flauw of half licht vertonen; 2 in een toestand tussen licht en donker verkeren; 3 in een flauw of half licht zichtbaar zijn; 4 in de schemer zittend, de tijd laten voorbijgaan; 5 zich onrustig en verward voordoen; 6 enigszins verblind zijn; 7 onpers. ww. tussen licht en donker zijn; 8 onpers. ww. in de war...

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schemeren

('sche:mərən) (schemerde, heeft geschemerd) schijnen] 1. zich als een half, flauw licht vertonen: de dag begon door de gordijnen te -, er schemert geen straal van hoop meer, alle hoop is verdwenen. 2. zich vaag, door voortekens vertonen: hij ziet die tijd reeds -. 3. tussen licht en donker zijn: het schemert; het gaat -; het begint te -. 4....

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schemeren

(schemerde, heeft geschemerd), 1. tussen licht en donker zijn: het schemert al; 2. zich als een flauw of half licht vertonen: het daglicht schemert door de gordijnen; 3. in een flauw of half licht zichtbaar zijn, flauw waarneembaar zijn: door iets heen schemeren; meestal oneig.: zijn bedoeling schemert duidelijk genoeg door zijn stilzwijgen heen, i...

2025-07-16
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Schemeren

frequent, van ’t Mnl. schemen = glanzen, dof glanzen; afl. van den Idg. wt. ski = schijnen (z. d. w.); verwant is schim. Vgl. nog ’t Mnl. „Als de sowne-sceem (= schijn) gaet door dat glas”. — „Een mensch is eene scheem (schijnsel, schaduw, schim) gelijck”. „Recht als een scheem ben ick vergaen.”...

2025-07-16
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

schemeren

schemeren ww. 'tussen licht en donker zijn' categorie: intensiefvorming of frequentatief, erfwoord Mnl. sc(h)emeren 'schitteren, glinsteren' in die sonne sceen vp die scilde neder, Van goude so dat die berghe weder Scemerden van der clarhede 'de zon scheen op de gouden schilden, zodat de bergen de glans weerkaatsten' [...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schemeren

Schemeren - (het schemerde, heeft geschemerd), een flauw, half licht verspreiden : de morgen, de avond schemert al; het licht schemerde nog een weinig; de maan schemerde nog eventjes; — nog een weinig donker zijn, reeds duister worden: het schemert nog; — onduidelijk, als door een floers zien : het schemert mij voor de oogen; dat sterk...