mogen
mogen - Werkwoord 1. (modl) toegestaan zijn ♢ Hij mag veel te veel. ♢ Wij mochten niet komen. ♢ Mogen zij in vrede rusten. 2. (ov) op prijs stellen ♢ Ik mag die jongen wel...
Nederlandstalige WikiWoordenboek
mogen - Werkwoord 1. (modl) toegestaan zijn ♢ Hij mag veel te veel. ♢ Wij mochten niet komen. ♢ Mogen zij in vrede rusten. 2. (ov) op prijs stellen ♢ Ik mag die jongen wel...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
mogen - onregelmatig werkwoord uitspraak: mo-gen 1. toestemming hebben ♢ik mag vanavond naar de film 2. hem aardig vinden ♢ik mag die leraar wel 3. nodig of wenselijk z...
Nu slechts 21,95!
Peter Bakema
lusten: die soep mag ik niet kunnen: het offensief mag elk ogenblik verwacht worden
Marc De Coster ©, 1998
het moest niet het zou verboden moeten worden. Modieuze (schertsende) uitdr. In de jaren zeventig in zwang gekomen. Zo is het ook met carnaval op de tv. Als je ernaar kijkt bevangt je de angst dat je naar de hel vaart met Sjakie Schram als Charon. ‘Het moest niet mogen.’ (Gerrit Komrij: Horen, Zien en Zwijgen, 1977)
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg: Vloeken, een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie (SDU, 2001).
In een vroegere fase van het Nederlands bestonden er verwensingen met het werkwoord mogen die uitdrukking gaven aan een bepaalde wens of een verlangen van de spreker. Vaak waren zij elliptisch geconstrueerd. In het wnt vinden wij o.a. (a) “Je meucht de moort” ‘stik de moord’; (b) “Dat mag je de duivel!” &l...
Schrijver op Ensie
1. Als gall. (ter vert. van fr. pouvoir), in toep. waar de standaardt. kunnen gebruikt. Het gaat niet zonder stotteren, want wanneer hij iets te zeggen heeft, kan hij het in zijn haast niet ordelijk rangschikken, en de woorden struikelen overeen. Hij mocht beter zwijgen meent Toontje al, TEIRLINCK 1952, 2, 10. Zijn idee was, dat het...
J. van Donselaar
(mocht, heeft gemogen), (ook:) in zijn goed recht zijn, gelijk hebben. Het is mijn ding , buitendien ik mag, ik ben zout, ik ben peper ik ben groot. Ik mag (Vianen 1972: 111). - Etym.: In AN alleen in de retorische vraag: Mag ik? - Opm.: De uitdr. 'ik ben zout enz.’ in het cit. is vertaald Sranan (mi bigi mi pepre mi sowtoe) en bet. &l...
Friesch woordenboek
v., meije, m o c h t, m o c h t (m e ij e n); iets, iem. graag —, eat, immen (lije) meije; iem. niet —, net oer immen meije; iem. beslist niet —, immen net rûke meije, immen net snuven, hearre meije; ik mag hem niet, hy is myn man(tsje) net.
Dr. H. W. J. Kroes
zin, lust hebben; lusten, houden van; Sie mögen recht haben, u kunt gelijk hebben; er mochte vierzig Jahre alt sein, hij was misschien veertig jaar; das möchte ich kaufen, dat zou ik graag willen kopen; das möchte schwer zu beweisen sein, dat is, dunkt me, moeilijk te bewijzen; Sie möchten hereinkommen, of U binnen wou komen; ic...
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
(mag, mocht, heeft gemoogd), 1. vermogen, tot iets in staat zijn: er zijn mogen, voor den dag kunnen komen, kunnen mededingen; — 2. van iets of iem. houden: zo iets mag ik horen; ik mag wel een grapje; — iem. (iets) mogen lijden ; ik mag hem niet; — denk je dat zo iets kan? het mocht wat, er is g...
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
onr. mocht, heeft gemoogd; 1. iets vermogen, tot iets in staat zijn inz. in zegsw.: er zijn mogen; voor den dag kunnen komen; 2. kunnen: zijn luiheid was te groot geweest, dan dat hij bevordering had mogen verwachten; 3 het recht, de vrijheid, het verlof hebben: nu mag men de grenzen weer passeren; 4. van iets houden; in toepassing op spijs en dran...
Modern Woordenboek (1930-1961)
('mo:gən) (mag, mogen; mocht; heeft gemoogd, gemogen, gemocht) 1. tot iets in staat zijn, vermogen, vooral in de uitdrukking: er zijn -, voor de dag kunnen komen, kunnen mededingen. →: Joost. 2. kunnen: men mag op hem rekenen; dat mocht niet baten; het mocht niet zo zijn. 3. verlof hebben tot: wij meegaan, moeder? hij mocht niet van zij...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Mogen (mag, mocht, gemoogd), verlof hebben, vrijheid, het recht hebben om iets te doen: de Eerste Kamer moet eene wet in haar geheel aannemen; zij mag er geen veranderingen in brengen; hij mag doen wat hij wil; wij mogen vandaag uitgaan; ik mag geen spek eten, het is mij verboden; — hier mag niet gerookt worden, het rooken is verboden; &mdas...
I.M. Calisch (1864)
Mogen, ow. onr. (ik mogt, heb gemogt of heb mogen), kunnen, in staat zijn (tot); de bevoegdheid -, het regt hebben (tot); durven; lusten; ik mag het lijden, ik heb er niets tegen. *-D, bn. vermogend, magthebbend; (eert.) hoog -e, edel -e (titels). *-DHEID, v. (...heden), staat, rijk; de souverein met zijn rijk en zijne regering; de groote mogendhe...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.