Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

mogen

betekenis & definitie

(mocht, heeft gemogen), (ook:) in zijn goed recht zijn, gelijk hebben. Het is mijn ding , buitendien ik mag, ik ben zout, ik ben peper ik ben groot.

Ik mag (Vianen 1972: 111). - Etym.: In AN alleen in de retorische vraag: Mag ik?
- Opm.: De uitdr. 'ik ben zout enz.’ in het cit. is vertaald Sranan (mi bigi mi pepre mi sowtoe) en bet. ‘ik ben oud en wijs genoeg om mijn eigen boontjes te doppen’.