Wat is de betekenis van Broek?

2023-09-25
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

broek

Het begrip broek heeft 2 verschillende betekenissen: 1) kledingstuk voor het onderlichaam. kledingstuk dat het onderlichaam bedekt en met een rits en knoop of een reeks knopen om het middel sluit en dat uitloopt in twee pijpen. 2) stuk moerassig land. stuk moerassig land; stuk laaggelegen land dat soms onder water komt te staan.

2023-09-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

broek

broek - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) een kledingstuk met twee afzonderlijke pijpen voor beide benen Ook bij de elegante, wijde pantalons met korte jasjes die de afgelopen week voortdurend voorbij kwamen op de catwalks in Milaan en Parijs – het moet raar lopen, wil de broek met rechte, wijde pijp...

Direct toegang tot alle 20 resultaten over Broek?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

broek

broek - zelfstandig naamwoord 1. kledingstuk met twee pijpen dat om je benen en je billen zit ♢ ze draagt een broek als het koud is 1. een pak voor zijn broek krijgen [klappen tegen zijn achterwerk] ...

2023-09-25
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Broek

Broek - 'aan de (iemands) broek hangen': in iemands wiel zitten, niet lossen. Vgl. Fr. coller; Eng. to sit in. We kregen in de kopgroep een bord te zien: Anquetil op één minuut. Beneden zag je hem steeds lager bij de jongens aan de broek hangen. - Gijs Zandbergen, Alleen op kop (1980) 'Voor een broek en een trui (shirt) fietsen': tegen een zeer la...

2023-09-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

broek

(de; -en) - bij het wielrennen gedragen, nauwsluitend bovenkledingstuk met twee pijpen ter bedekking van de (boven)benen en het onderlijf, van isolerend materiaal gemaakt, al dan niet voorzien van elastische zeem ter bescherming van het kruis en van geïntegreerde bretelbanden, syn. koers- broek, wielerbroek: de ‘snelle’ broek voor wielrenners is si...

2023-09-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

broek

- zijn broek ergens aan vegen/vagen, iets aan zijn laars lappen. - zijn broek scheuren aan iets, er bekaaid vanaf komen, schade lijden door een verkeerde inschatting. Heel wat verenigingen zouden hun broek scheuren aan de inrichting van een fuif. - BvL, 06-03-2002. - van hetzelfde laken een broek, van hetzelfde laken een pak....

2023-09-25
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Broek

Gehucht ten Z.W. van Pieterburen in de gemeente De Marne, waar de brug Broekstertil over het Broekstermaar ligt. Lit.: T.G. Klunder, H. Dijkstra en A.L. Stiekema, Pieterburen, Broek, Wierhuizen. Kijken en lezen over toen (Oosterwolde 1987).

2023-09-25
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Broek

zie ook dun door de broek lopen; deeigen broek op kunnen houden; achter de gebreide broek kruipen; de grote broek aantrekken; de houten broek; mengele broek en (een)pintje billen. 1. - no bil,in Rotterdam een scheldwoord voor een mager iemand. 2. - uiten palen laaien,zie palen laaien. 3. daar zakt mijn - van af,dan ben ik sprakeloos, stomverbaasd,...

2023-09-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

broek

Mullebrouck (1984) geeft de verwensing kus mijn broek! Het zou wellicht te overwegen zijn om in broek (‘datgene wat een achterwerk bedekt’) een metoniem te zien van aars. De emotionele betekenis van de verwensing duidt op minachting, ergernis enz. Zij blijft beperkt tot Vlaanderen. De twee eerste regels van een verw...

2023-09-25
Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Broek

Broek, Hans van den, Nederlands politicus, *11.12.1936 Parijs. Van den Broek studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Van 1965-1968 was hij advocaat in Rotterdam. Daarna kwam hij in dienst bij de Enka in Arnhem: directie-secretaris (1969-1973) en commercieel manager (1973-1976). Hij was ook actief in de politiek: lid van het dagelijks...

2023-09-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

broek

broek - Bovenkleding met twee pijpen ter bedekking van het onderlijf, vanaf taille of heup tot boven de knie of langer.

2023-09-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

broek

In enkele uitdr.: zijn broek aan iets vegen, vagen, iets aan zijn laars lappen, er niets om geven, zijn best niet doen (bijv. op school) enz.; iem. de broek uitvegen, een uitbrander geven, berispen, iem. (de mantel) uitvegen; - uit zijn broek vallen, gezegd van iem. die zeer mager is; - van hetzelfde laken een broek krijgen...

2023-09-25
Encyclopedie van het hedendaagse Friesland

Gerben Abma (1976)

BROEK

(Fr. idem) Streekdorp in Doniawerstal, ten N.W. van Joure aan Joustervaart waarvan het inwonertal tussen 1954 en 1973 met plm. 25 % is gedaald. Klokkestoel. Bevolking: (1954) 320; (1959) 302; (1964) 287; (1969) 246; (1973) 239.

2023-09-25
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Broek

Broek - 1. → Losse broek. 2. Ook broeking, linnen of zeildoekse band om de hijs van een vlag, waarin een eindje touw is vastgenaaid dat aan de vlaggelijn kan worden bevestigd.

2023-09-25
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

BROEK

a. (Fr.: De Ikkerwâldster Broek), volkrijke buurt onder Akkerwoude. Ontstaan op af- en uitgeveende grond. Chr. geref. kerk; openb. lagere en een bijz. lagere school. Gedenksteen herinnert aan de eerste doop door een groep mormonen (19de eeuw);b. streekdorp in Doniawerstal, N.W. van Joure aan de Joustervaart (315 inw.). Aan de verdwenen kerk m...

2023-09-25
De vreemde woorden.
woordenboek

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Broek

moerassig land

2023-09-25
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Broek

1. (bodemk.) Laag en vochtig tot dras gebied, dat oorspronkelijk meestal bebost is geweest (elzen). Later meestal tot grasland ontgonnen. De naam b. komt nog in vele perceelsnamen voor. Synoniem: goor.2. (bosb.) In de bosexploitatie noemt men b. het ondereinde van een boomstam, voor zover dit in de grond heeft gezeten en waarvan de wortels zijn weg...

2023-09-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Broek

s., broek; korte —, koartbokse broek; — van zeildoek, seilbokse; voor degeven, foar de brits jaen, britse.

2023-09-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Broek

das.

2023-09-25
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

BROEK

is a. een stuk zeildoek, dat om een mast of ander verticaal scheepsdeel wordt genomen, ten einde het inwateren te voorkomen op de plaats waar dit deel door het opperdek heensteekt; b. het gedeelte van het zeil dat bolvormig gaat staan, wanneer de wind er in blaast.